ECLI:NL:CRVB:2015:1921

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
14-655 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van WIA-uitkering en beëindiging van ZW-uitkering na medisch en arbeidskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de beëindiging van een ZW-uitkering van appellant, die zich na een auto-ongeval ziek had gemeld. Appellant, werkzaam als senior jurist, meldde zich op 17 februari 2009 ziek vanwege whiplashklachten. Na een loonsanctie opgelegd door het Uwv aan de werkgever, werd het dienstverband per 1 december 2011 ontbonden. Appellant verzocht op 31 oktober 2011 om een WIA-uitkering, maar het Uwv oordeelde dat hij in staat was zijn eigen werk te verrichten. Dit besluit werd na bezwaar door het Uwv gehandhaafd.

Vervolgens meldde appellant zich op 28 juni 2012 ziek vanuit de WW, waarna hij een ZW-uitkering ontving. Deze uitkering werd echter beëindigd per 27 september 2012, wat ook weer door het Uwv werd gehandhaafd na bezwaar. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde de beroepen tegen de besluiten van het Uwv ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch en arbeidskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen geen inconsistenties vertoonden.

In hoger beroep heeft appellant enkel verwezen naar eerdere gronden, terwijl het Uwv verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraken. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft de oordelen van de rechtbank en concludeert dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken en wijst verzoeken om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 juni 2015.

Uitspraak

14/655 ZW, 14/674 WIA,
Datum uitspraak: 17 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 10 december 2013, 13/3753 (aangevallen uitspraak1) en 13/1539 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.E. Bol, advocaat, tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2 hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 6 mei 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bol. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als senior jurist ruimtelijk bestuursrecht voor 40 uren per week. Na een auto-ongeval heeft appellant zich op 17 februari 2009 ziek gemeld wegens whiplash gerelateerde klachten, waaronder hoofdpijn en concentratieklachten. Nadat het Uwv de werkgever van appellant een loonsanctie had opgelegd wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen, heeft de kantonrechter het dienstverband met ingang van 1 december 2011 ontbonden. Volgens een deskundigenoordeel van het Uwv was appellant op 8 juli 2011 niet in staat zijn arbeid te verrichten.
1.2.
Appellant heeft op 31 oktober 2011 verzocht hem in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft bij besluit van 21 december 2011 bepaald dat appellant vanaf 1 december 2011 niet in aanmerking wordt gebracht voor een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij in staat wordt geacht zijn eigen werk te kunnen verrichten. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig advies, ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 14 juni 2012 (bestreden besluit 1).
1.3.
Appellant heeft zich vervolgens vanuit de Werkloosheidswet (WW) op 28 juni 2012 ziek gemeld wegens spannings- en hoofdpijnklachten, waarna het Uwv aan appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) heeft toegekend. Bij besluit van 26 september 2012 heeft het Uwv deze ZW-uitkering beëindigd met ingang van 27 september 2012. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft het Uwv, na advies door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 31 januari 2013 (bestreden besluit 2).
2.1.
Het tegen bestreden besluit 1 ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij aangevallen uitspraak 1. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat naar vaste rechtspraak van de Raad, waaronder de uitspraak van 23 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BV0045, aan de rapporten van medisch en arbeidskundig onderzoek, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, een bijzondere waarde toekomt in die zin dat het Uwv zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op de genoemde rapporten mag baseren. De door appellant geconstateerde onjuistheden leiden niet tot het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar nadere rapporten op juiste wijze heeft aangepast. Zij heeft alle beschikbare informatie, inclusief de gegevens uit de behandelend sector, in de heroverweging meegenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien de arbeidsdeskundige beoordeling onzorgvuldig of onjuist te achten.
2.2.
Het tegen bestreden besluit 2 ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard bij aangevallen uitspraak 2. De rechtbank heeft overwogen dat zij geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, de ter zake opgestelde rapporten inconsistenties behelzen of niet concludent zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na uitgebreid onderzoek geen evidente verschillen gezien in de huidige klachten van appellant ten opzichte van de WIA-beoordeling. De diagnose PTSS acht zij niet van toepassing. Over de in beroep overgelegde informatie heeft de rechtbank overwogen dat drs. F. Zwartenkot, psycholoog, in zijn brief van
26 juni 2013 wegens de vertrouwensband geen medische informatie heeft verstrekt. De in zijn eerdere brieven wel verstrekte medische informatie over de klachten en de door hem gestelde diagnose bij appellant zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar herbeoordeling uitdrukkelijk meegenomen. Tegen die achtergrond leidt de brief van 26 juni 2013 niet tot twijfel aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen en heeft de rechtbank geen aanleiding gezien tot benoeming van een onafhankelijk deskundige.
3.1.
In de hoger beroepschriften heeft appellant volstaan met een verwijzing naar de gronden die in de bezwaar- en de beroepsprocedure zijn aangevoerd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch en arbeidskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. De overwegingen in aangevallen uitspraak 1 daartoe worden volledig onderschreven. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is tot stand gekomen op basis van kennisneming van alle relevante gegevens, waaronder de bezwaren van appellant en de gegevens van de behandeld sector waarop deze verzekeringsarts uitvoerig is ingegaan. Zij heeft haar standpunt op inzichtelijke wijze gemotiveerd. Ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft appellant volstaan met een verwijzing naar wat eerder is aangevoerd. Hij heeft geen nadere gegevens in het geding gebracht die een ander licht werpen op zijn medische situatie. Er is dan ook geen reden tot twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant belastbaar is conform de door de primaire verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst, waarin onder meer beperkingen zijn opgenomen voor harde geluiden wegens de hoofdpijn.
4.1.2.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.2.1.
Het oordeel van de rechtbank, alsmede de overwegingen waarop dat oordeel berust, zoals vervat in de aangevallen uitspraak 2 wordt eveneens onderschreven. Ook in deze zaak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldig en volledig onderzoek gedaan naar de gezondheidstoestand van appellant, waarbij alle beschikbare gegevens, waaronder de informatie van drs. Zwartenkot, de behandelend psycholoog zijn betrokken. De verzekeringsarts heeft op duidelijke wijze beargumenteerd op grond waarvan zij tot de conclusie komt dat er geen sprake is van evidente, ernstige psychopathologie met daarbij behorende evidente beperkingen. De concentratieklachten werden niet geobjectiveerd door de verzekeringsartsen en niet bij eerder verricht neuropsychologisch onderzoek. Ook de overwegingen van de rechtbank over de in beroep overgelegde brief van deze psycholoog worden door de Raad onderschreven.
4.2.2.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.3.
Nu de hoger beroepen niet slagen, is er geen plaats voor schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. De verzoeken worden afgewezen.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraken;
- wijst de verzoeken om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en D.S. de Vries en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker

CVG