ECLI:NL:CRVB:2011:BV0045

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5843 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WGA-vervolguitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 17 mei 2010, waarbij hem met ingang van 30 januari 2008 een WGA-vervolguitkering was toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant betwistte de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordeling die aan het besluit ten grondslag lag.

De Centrale Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig of arbeidskundig onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige werden als consistent en concludent beoordeeld. Appellant had geen onderbouwing gegeven voor zijn twijfels over de onafhankelijkheid van de artsen die hem hadden onderzocht, en de Raad oordeelde dat de rechtbank de ingediende gronden van appellant terecht had besproken.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de beslissing werd genomen door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier.

Uitspraak

10/5843 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 oktober 2010, 10/934 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij was gevoegd een rapport van bezwaarverzekeringsarts M.M. Bakker van 13 december 2010 en een rapport van bezwaararbeidsdeskundige H.J. van Heun van dezelfde datum.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2011. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 17 mei 2010, waarbij het Uwv, beslissend op bezwaar, heeft gehandhaafd zijn besluit appellant met ingang van
30 januari 2008 in aanmerking te brengen voor een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
1.2. De rechtbank heeft daartoe - kort samengevat - overwogen dat door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden en dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van
13 oktober 2009 voldoende rekening is gehouden met de arbeidsbeperkingen van appellant. Appellant moet dus op
30 januari 2008 in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde belastbaarheid. Verder is de rechtbank van oordeel dat in de verschillende rapportages van de arbeidsdeskundige en de bezwaararbeidsdeskundige voldoende is gemotiveerd dat de belasting in de voor appellant passend geachte functies, ondanks de signaleringen, de door de rechtbank onderschreven belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
2. Onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting vat de Raad de door appellant in hoger beroep ingediende gronden als volgt samen. Appellant twijfelt aan de onafhankelijke positie van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, die hem hebben onderzocht. Het Uwv had het bestreden besluit niet mogen baseren op hun rapportages. Appellant betwist de juistheid van de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit en wenst benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige.
3. De Raad beoordeelt deze beroepsgronden als volgt.
3.1. Het bestreden besluit heeft het Uwv doen steunen op de resultaten van een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundig onderzoek. Aan rapportages van onderzoeken als deze komt, indien deze rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, een bijzondere waarde toe in die zin dat het Uwv zijn besluiten omtrent arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren.
Dit betekent echter geenszins dat deze rapportages en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep onaantastbaar zijn. Het is echter gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel aan de betrokkene om aan te voeren dat de rapportages niet aan voormelde eisen voldoen, dan wel dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voorts zal betrokkene zijn standpunten dienen te onderbouwen. Hierbij geldt dat een betrokkene, of zijn niet medisch geschoolde gemachtigde, de juistheid van de standpunten die betrekking hebben op de wijze van het tot stand komen van de rapportages en de consistentie en concludentie van de rapportages zelf aannemelijk kunnen maken door op gebreken ter zake te wijzen. Voor het twijfel zaaien aan de juistheid van een gegeven medische beoordeling of het aannemelijk maken dat een gegeven medische beoordeling inhoudelijk onjuist is, is in beginsel een rapportage van een regulier medicus noodzakelijk.
3.2.1. De Raad begrijpt de niet onderbouwde stellingen van appellant zoals weergegeven in 2 zo dat appellant van opvatting is dat de rechtbank op basis van de door hem in beroep naar voren gebrachte gronden tot een ander en voor hem gunstiger oordeel had dienen te komen.
3.2.2. De Raad volgt appellant daarin niet. De rechtbank heeft de door appellant in beroep ingediende gronden tegen de achtergrond van hetgeen is overwogen in 3.1 met juistheid besproken. Ook naar het oordeel van de Raad bevatten deze gronden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig of het arbeidskundig onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, de ter zake opgestelde rapportages inconsistenties bevatten of niet concludent zijn, dan wel dat de medische of arbeidskundige beoordeling onjuist is of aan de juistheid van deze beoordeling twijfel bestaat. De Raad voegt daaraan toe dat hetzelfde geldt voor de in de hiervoor in rubriek I vermelde, aanvullende, rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige van 13 december 2010. Hierin ligt tevens besloten dat er geen aanleiding is voor benoeming van een deskundige.
3.3. Voor zover appellant van mening is dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts niet zonder vooringenomenheid over hem hebben gerapporteerd, overweegt de Raad dat appellant deze grond op geen enkele wijze heeft onderbouwd, zodat deze al hierom niet slaagt.
4. Uit de overwegingen 3.1 tot en met 3.3 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.
5. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2011.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) G.J. van Gendt.
TM