ECLI:NL:CRVB:2015:1887

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
15 juni 2015
Zaaknummer
14-1797 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand en medewerkingsverplichting in het kader van een huisbezoek

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van betrokkene door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De intrekking vond plaats op basis van de schending van de medewerkingsverplichting door betrokkene, die weigerde mee te werken aan een huisbezoek. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek, omdat de rapportage van het buurtonderzoek niet voldoende betrouwbaar was. De Raad stelt vast dat de anonieme tip en de verbruiksgegevens niet voldoende waren om te twijfelen aan de juistheid van de verstrekte gegevens door betrokkene. De rechtbank had eerder het besluit van de gemeente vernietigd, omdat het beginsel van hoor en wederhoor was geschonden. De Raad bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de gemeente niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de noodzaak van het huisbezoek. De Raad wijst erop dat de verklaringen van de buurtbewoners niet op een zorgvuldige manier zijn vastgelegd, waardoor de betrouwbaarheid van de informatie in twijfel kan worden getrokken. De Raad veroordeelt de gemeente in de proceskosten van betrokkene.

Uitspraak

14/1797 WWB
Datum uitspraak: 9 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam
van 20 februari 2014, 13/1075 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en op verzoek van de Raad nadere stukken ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. R.S. Wijling, advocaat, een verweerschrift ingediend en gereageerd op de nader ingediende stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2015. Namens appellant is verschenen mr. S. el Fizazi. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Wijling.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene heeft in de periode november 1997 tot begin augustus 1998 op hetzelfde adres gewoond als S. [A.] (A). Betrokkene ontvangt bijstand sinds 1 augustus 1998, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Betrokkene heeft meegedeeld dat A de vader is van haar in februari 2002 geboren dochter, [naam dochter] (N). Betrokkene en haar dochter staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA, thans Basisregistratie Personen) op het adres [adres 1] te [woonplaats] (uitkeringsadres).
1.2.
Op 13 juni 2012 heeft de afdeling bijzonder onderzoek (afdeling) van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam een anonieme tip ontvangen. Deze tip hield in dat betrokkene sinds acht jaar samenwoont met haar vriend. Ze hebben een dochter, genaamd N. De man heeft een taxibedrijf. Zijn eigen huis verhuurt hij onder. Naar aanleiding van deze tip heeft de afdeling nader onderzoek gedaan in het dossier, op internet en in registraties. Daarbij is gebleken dat A staat ingeschreven op het adres [adres 2] te [woonplaats] (adres van A). A heeft een zogenoemd Facebook-profiel. Daarop heeft de afdeling twee foto’s gevonden van een meisje van ongeveer 10 jaar, waarbij iets geschreven was met de naam N er in. Te zien was in de spiegel dat een kleine vrouw met krulletjes de foto nam en aan de muur een trouwfoto hing. De afdeling heeft ook onderzoek gedaan naar de verbruiksgegevens op het uitkeringsadres en op het adres van A. Het elektriciteitsverbruik op beide adressen bleek in de periode van oktober 2010 tot november 2011 laag voor het aantal ingeschreven bewoners. Het waterverbruik op het uitkeringsadres was in de periode
maart 2011 tot maart 2012 132 m³ en op het adres van A 0 m³.
1.3.
Op 20 september 2012 hebben twee medewerkers van de afdeling een buurtonderzoek verricht rond de woning van betrokkene, die gelegen is op de tweede etage. Aan de rapportage bestuursrechtelijk onderzoek (rapportage), waarin op 25 september 2012 door één van de medewerkers de bevindingen van dit buurtonderzoek zijn neergelegd, wordt het volgende ontleend. Om 12.02 uur hebben zij aangebeld bij het huisnummer eindigend op B op de eerste etage. Er was een naambordje met een familienaam. De deur werd geopend door een jonge vrouw, die verklaarde de dochter te zijn van de hoofdbewoner, 21 jaar oud te zijn en daar haar hele leven te wonen. Zij, en haar broer die zich bij haar voegde, verklaarden dat een man woonachtig is op het uitkeringsadres. Deze man heeft mogelijk een dochter met vlechtjes en een bril. Zij weten niet of deze man een vrouw heeft. De man rijdt in een taxi van verschillende kleur, maar nu zwart. Zij niet weten hoe lang de man woont op het adres van betrokkene, maar langer dan 1 jaar en mogelijk 10 jaar. Zij herkennen betrokkene en A van getoonde foto’s als bewoners op het uitkeringsadres. Om 12:14 uur hebben de medewerkers bij huisnummer eindigend op C op de eerste etage aangebeld. Er was een naambordje bij de deur. Een vrouw deed open. Zij verklaarde dat er een man, een vrouw en een kind, een meisje van omstreeks 10 jaar, woonachtig zijn op het adres van betrokkene en dat het gezin sinds een jaar of 9 daar woonachtig is. De vrouw ziet het gezin heel vaak. De man rijdt in een zwarte auto, waarschijnlijk een taxi. Het kind wordt wisselend door de man en de vrouw naar school gebracht. De vrouw herkent betrokkene en A van getoonde foto’s als de bewoners van het adres van betrokkene. Om 12:20 uur hebben de medewerkers twee keer aangebeld bij het huisnummer eindigend op G. De deur werd niet geopend. Om 12:21 uur hebben de medewerkers aangebeld bij het huisnummer eindigend op F. Er was een bordje met een naam. Een jongeman deed open die verklaarde de 21-jarige zoon van de hoofdbewoner te zijn. De jongeman verklaarde dat op het adres van betrokkene al ongeveer 10 jaar een gezin woont, bestaande uit een man, een vrouw en een meisje dat op de basisschool zit. De man en vrouw woonden er al toen het kind geboren werd. De man rijdt in een taxi, soms een grijze, soms een zwarte, maar nu een grijze. De man werkt als taxichauffeur bij RTC. Hij ziet de buren iedere dag. De jongeman herkent betrokkene en A van getoonde foto’s als de bewoners van het adres van betrokkene. Om 12:25 uur hebben de medewerkers aangebeld bij het huisnummer eindigend op D, waarbij een naam was vermeld. Er werd niet opengedaan. Om 12:28 uur hebben de medewerkers opnieuw vergeefs aangebeld bij de woning met dit huisnummer. Om 12:35 uur kwam een man het pand binnen. Hij bleek de bewoner van laatstgenoemde woning te zijn. Deze man verklaarde dat op het adres van betrokkene een vrouw en een kind wonen. Hij lachte naar aanleiding van de vraag of ook een mijnheer daar woont; verklaarde dat dat waarschijnlijk zo was en dat hij zich er niet mee wilde bemoeien. De man verklaarde dat deze mijnheer taxichauffeur bij RTC is. De man herkende van hem getoonde foto’s A als zijn buurman en betrokkene als zijn buurvrouw.
1.4.
Op 20 september 2012, en wel om 12:40 uur, hebben de medewerkers gepoogd een huisbezoek te brengen aan het adres van betrokkene. Op hun aanbellen werd niet gereageerd. Omstreeks 16:00 uur hebben de medewerkers opnieuw gepoogd een huisbezoek te brengen aan het adres van betrokkene. Betrokkene heeft daarvoor geen toestemming gegeven. Zij heeft verklaard dat de medewerkers eerst een afspraak moesten maken en dat zij het niet vertrouwde. De medewerkers hebben meegedeeld dat de weigering om mee te werken betekent dat het recht op bijstand niet is vast te stellen en dat de uitkering zal worden beëindigd. Betrokkene begreep dit en heeft volhard in haar weigering. Betrokkene heeft een daarmee overeenkomende schriftelijke verklaring ondertekend.
1.5.
Bij besluit van 26 september 2012 heeft appellant de bijstand van betrokkene ingetrokken met ingang van 20 september 2012 op de grond dat betrokkene, door de weigering medewerking te verlenen aan een huisbezoek op die datum, de wettelijke medewerkingsverplichting heeft geschonden en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.6.
Bij besluit van 15 januari 2013 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 26 september 2012 ongegrond verklaard. Daaraan heeft appellant onder meer ten grondslag gelegd dat op grond van de verbruiksgegevens, in samenhang met de uitkomsten van het buurtonderzoek, een redelijk grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek, zodat de weigering daaraan mee te werken een schending van de medewerkingsverplichting oplevert.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het beginsel van hoor en wederhoor in de bezwaarfase was geschonden doordat voor het horen de vertegenwoordiger van betrokkene niet was uitgenodigd. De rechtbank heeft ter uitvoering van definitieve geschillenbeslechting het besluit van 26 september 2012 herroepen op de grond dat een redelijke grond voor het huisbezoek ontbrak. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat de verbruiksgegevens zagen op een periode gelegen voor de te beoordelen periode, die hier loopt van 20 tot en met 26 september 2012. Appellant heeft voorts ten aanzien van het buurtonderzoek zijn besluitvorming gebaseerd op niet ondertekende handgeschreven aantekeningen van verhoren door sociaal rechercheurs. Voor een zorgvuldige besluitvorming in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het volgens de rechtbank in beginsel noodzakelijk dat het bestuursorgaan zich aan de hand van de volledige authentieke processen-verbaal genoegzaam heeft kunnen vergewissen van de juistheid van de daarvan vervaardigde samenvattingen. Nu deze processen-verbaal ontbreken, is betrokkene onvoldoende in de gelegenheid geweest om in bezwaar haar gronden tegen het besluit van
26 september 2012 naar voren te brengen en te onderbouwen. Dit klemt te meer omdat betrokkene de verklaringen van de buurbewoners heeft betwist. Zo heeft niet haar dochter vlechtjes en een bril, zoals een buurman of -vrouw verklaarde, maar de kleindochter van haar buurman.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank het besluit van 26 september 2012 heeft herroepen. Hij betoogt dat wel een redelijke grond voor het huisbezoek bestond. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van een strafrechtelijk onderzoek en dat authentieke processen-verbaal van het buurtonderzoek aanwezig moeten zijn. De conclusie van de rechtbank ten aanzien van de buurtverklaringen is onzorgvuldig.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en het bijstandverlenend orgaan deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 22 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2123) vormt een anonieme tip geen redelijke grond voor een huisbezoek. De verbruiksgegevens op de adressen van betrokkene en A vormen, ook niet in combinatie met de tip, zo een redelijke grond. De gegevens over elektra hebben immers betrekking op een periode lang voor het huisbezoek en zeggen weinig over de vraag of betrokkene een onjuiste opgave heeft gedaan. Het verbruik is immers op beide adressen lager dan gemiddeld voor de opgegeven bewoning. Het wat hogere dan het gemiddelde waterverbruik voor twee personen op het adres van betrokkene is onvoldoende. Vergelijk de uitspraak van 16 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1026. Het lage waterverbruik op het adres van A zegt op zichzelf niets over de bewoning van het adres van betrokkene. Dit betekent dat in deze zaak beslissend is of de uitkomsten van het onmiddellijk aan het huisbezoek voorafgaande buurtonderzoek de hier bedoelde redelijke grond vormt.
4.3.
De beroepsgrond van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat geen sprake is geweest van een strafrechtelijk onderzoek, mist feitelijke grondslag. De rechtbank heeft niet tot uitgangspunt genomen dat een strafrechtelijk onderzoek is verricht. De rechtbank heeft tot uitdrukking gebracht dat appellant zich in het kader van zorgvuldige besluitvorming niet kon baseren op niet ondertekende handgeschreven aantekeningen, maar diende te beschikken over de authentieke processen-verbaal van de verhoren van de buurtbewoners door de sociale recherche.
4.4.
De wijze waarop een bijstandverlenend orgaan bewijs kan leveren van het bestaan van een redelijke grond voor een huisbezoek is niet in de Awb of de WWB of een daarop gebaseerd wettelijk voorschrift bepaald. Appellant betoogt daarom terecht dat hij ook zonder dat hij de verklaringen van buurtbewoners laat vastleggen in processen-verbaal, de redelijke grond voor een huisbezoek met resultaten van een buurtonderzoek aannemelijk kan maken. Daartoe is echter in een geval als dit wel vereist dat aannemelijk is dat de verklaringen, zoals die gerapporteerd zijn, ook daadwerkelijk zijn afgelegd door personen, die ook daadwerkelijk buurtbewoners zijn. Beslissend is dus of voldoende waarborgen bestaan voor de feitelijke juistheid van de rapportage, waaronder begrepen de mogelijkheid voor de onderzochte bijstandsgerechtigde om de juistheid van het gerapporteerde te (doen) toetsen.
4.5.1.
Uit wat de medewerkers van de afdeling over het buurtonderzoek hebben gerapporteerd, zoals in 1.3 is weergegeven, volgt dat zij van geen van hun gesprekspartners de identiteit hebben geverifieerd of, behoudens de laatste buurtbewoner, de naam vastgelegd. Appellant heeft ook niet in de hem ter beschikking staande registers nagezien of de naambordjes op de deuren, de gerapporteerde gezinssamenstelling en bewoningsduur van de buren sporen met de inschrijvingsgegevens. Zo bestaat niet meer dan een vermoeden dat de verklaringen afkomstig zijn van daar ingeschreven bewoners en staat niet vast dat betrokkene de identiteit kan achterhalen van degenen die een verklaring tegenover de medewerkers hebben afgelegd en of diegenen ook konden verklaren, bijvoorbeeld over hun bewoningsduur, zoals ze deden.
4.5.2.
Op verzoek van de Raad heeft appellant kopieën van handgeschreven aantekeningen van de medewerkers toegezonden. Het gaat om vijf vellen van een A5 notitieblok, waarvan steeds tussen de vijf en zestien regels beschreven zijn met huisnummers, tijdstippen en puntsgewijs steeds enkele woorden, zoals bijvoorbeeld “is buurman” of “foto’s herkend”. Uit de rapportage volgt dat het slechts kan zijn gegaan om korte gesprekken. Appellant heeft niet gesteld dat aan de gesprekspartners is voorgehouden wat zij hebben verklaard en of de medewerkers hebben geverifieerd dat zij dat goed begrepen hebben. Dit volgt ook niet uit de aantekeningen en het is, gelet op de duur van de gesprekken, ook niet aannemelijk. Voorts is van belang dat pas vijf dagen na de gesprekken de weergave daarvan in de rapportage is vastgelegd en dat de rapportage wel is ondertekend, maar niet de vorm heeft gekregen van een proces-verbaal. Ten slotte is van belang dat wat in de rapportage over gesprekken met buurtbewoners is opgenomen, niet geheel aansluit bij de overgelegde aantekeningen. Hieruit vloeit voort dat niet voldoende waarborgen bestaan om aannemelijk te achten dat wat verklaard is door de gesprekspartners, ook juist gerapporteerd is. Immers, anders dan wanneer de verklaring van een gesprekspartner onmiddellijk in een document is vastgelegd en aan hem wordt voorgehouden ter ondertekening, bestaat hier geen zekerheid dat de rapporteur, die de rapportage heeft opgesteld, goed begrepen heeft, na vijf dagen zonder fouten onthouden heeft en vervolgens juist gerapporteerd heeft wat de gesprekspartner heeft bedoeld te zeggen.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat appellant met de rapportage over het buurtonderzoek niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellant voorafgaande aan het beoogde huisbezoek gegronde reden had om aan te nemen dat betrokkene appellant onjuist over haar woonsituatie had ingelicht. De omstandigheid dat de gerapporteerde verklaringen van alle buurtbewoners min of meer in die richting wijzen, is, ook de andere onderzoeksgegevens in acht genomen, niet voldoende, omdat alle gerapporteerde verklaringen resultaat zijn van dezelfde in 4.5 beschreven, gebrekkige manier van vastlegging daarvan.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze worden begroot op € 980,- voor kosten van verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 980,-;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht wordt geheven van € 493,-.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.F. Claessens en
G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2015.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) C.M. Fleuren

HD