ECLI:NL:CRVB:2015:1866
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van onvoldoende medische onderbouwing
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1979, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van haar Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De aanvraag voor de uitkering werd in eerste instantie afgewezen omdat appellante op haar zeventiende verjaardag niet in Nederland woonde. Na een bezwaarprocedure werd de aanvraag opnieuw in behandeling genomen, maar uiteindelijk werd de uitkering geweigerd op basis van onvoldoende medische onderbouwing. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep ongegrond, wat appellante in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 mei 2015 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat er geen medische stukken voorhanden zijn die het standpunt van appellante onderbouwen dat zij op haar zeventiende volledig arbeidsongeschikt was. De enige medische informatie die werd overgelegd, was een brief van een psychiater uit Tunesië, waarin een opname in 1996 werd genoemd, maar zonder verdere details over de duur of ernst van de aandoening. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen op goede gronden hebben aangenomen dat appellante op haar zeventiende niet zodanig functioneel beperkt was dat zij niet kon werken.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met de opmerking dat de beoordeling van de aanspraken van appellante dient plaats te vinden aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), ondanks dat de aanvraag na 1 januari 2010 was ingediend. De Raad oordeelde dat appellante niet in staat was om haar arbeidsongeschiktheid aan te tonen met objectieve medische gegevens, en dat de in hoger beroep ingebrachte stukken geen nieuwe informatie boden die tot een ander oordeel zouden leiden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H.G. Rottier als voorzitter.