ECLI:NL:CRVB:2015:1852

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
14-774 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WIA-uitkering en beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WIA-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 9 juli 2013. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de klachten van appellant en dat er geen aanleiding was voor een medische urenbeperking. Appellant betwistte in hoger beroep dat zijn beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren onderschat en verwees naar medische informatie van zijn behandelaars, die zijn klachten van epilepsie, duizelingen en hoofdpijn onderbouwden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 27 mei 2015 behandeld. De Raad oordeelde dat de door appellant ingebrachte medische informatie niet voldoende was om aan te tonen dat zijn beperkingen in de FML waren onderschat. De Raad bevestigde de eerdere oordelen van de rechtbank en stelde dat de toelating tot de doelgroep van de WSW geen doorslaggevende betekenis heeft voor de vraag of appellant recht heeft op een WIA-uitkering. De Raad concludeerde dat de medische geschiktheid voor de geduide functies niet onjuist was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

14/774 WIA
Datum uitspraak: 27 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 december 2013, 13/7091 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2015. Namens appellant is
mr. Kuijper verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bӓr.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 8 mei 2013 heeft het Uwv de WGA-uitkering van appellant op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 9 juli 2013 ingetrokken.
1.2.
Bij besluit van 22 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 mei 2013 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening heeft gehouden met de diverse klachten van appellant. Voor zover appellant meer klachten en beperkingen claimt zijn deze niet gebaseerd op objectiveerbare medische bevindingen. Afdoende is gemotiveerd dat er geen aanleiding is voor een medische urenbeperking. Over de arbeidsdeskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat zij geen aanleiding ziet de passendheid van die functies in twijfel te trekken.
4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen wel degelijk onderschat zijn door het Uwv. Daartoe is onder meer, evenals in eerste aanleg, verwezen naar medische informatie van anesthesioloog R.L. van Leersum van 21 oktober 2013, van 5 november 2013 en van 28 april 2014, en naar informatie van neuroloog L.F. Schoolderman van 1 november 2013. Hieruit blijkt dat appellant regelmatig een epileptische aanval heeft, en last heeft van duizelingen en hoofdpijn.
5.1.
De Raad overweegt als volgt.
5.2.
Appellant heeft diverse ernstige klachten, zoals epilepsie, rug- en voetklachten, en psychische klachten aangevoerd. Deze klachten hebben geleid tot het aannemen van een groot aantal beperkingen, zoals opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
22 april 2013. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat door appellant niet aannemelijk is gemaakt dat zijn beperkingen in deze FML zijn onderschat. Voor zover appellant zich heeft beroepen op de informatie van de behandelend sector onderschrijft de Raad wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarover heeft opgemerkt in zijn rapport van
21 november 2013.
5.3.
In hoger beroep heeft appellant een beschikking van het Uwv van 9 december 2013 overgelegd waarbij aan appellant een WSW-indicatie wordt toegekend. In het onderliggende rapportageformulier bij die beschikking wordt overwogen dat appellant in goed aangepast werk een arbeidsprestatie van minimaal 50% van een normale arbeidsprestatie moet kunnen leveren. De psycholoog die appellant in dat kader onderzocht heeft, heeft geadviseerd dat appellant halve dagen van maximaal vier uur zou kunnen werken. Hierin wordt geen reden gezien om in het kader van de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid een urenbeperking aan te nemen. Deze stukken dateren van geruime tijd na de datum in geding. Bovendien heeft conform vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van
5 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:322) toelating tot de doelgroep van de WSW, gelet op het gegeven dat hierbij een ander toetsingskader wordt gehanteerd, geen doorslaggevende betekenis voor de vraag of aanspraak bestaat op een uitkering op grond van de Wet WIA. De Raad onderschrijft terzake wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
13 juni 2013 heeft overwogen betreffende het niet aannemen van een urenbeperking, waarbij gemotiveerd is aangegeven dat de in deze geldende standaard verminderde arbeidsduur niet leidt tot de conclusie dat een urenbeperking aangewezen zou zijn.
5.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 22 april 2013 ziet de Raad, evenals de rechtbank, voorts geen aanleiding de medische geschiktheid de geduide functies onjuist te achten.
6. Uit 5.2 tot en met 5.4 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.W. Akkerman en F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) S. Aaliouli

NK