ECLI:NL:CRVB:2015:1852
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WIA-uitkering en beoordeling van medische geschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WIA-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 9 juli 2013. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de klachten van appellant en dat er geen aanleiding was voor een medische urenbeperking. Appellant betwistte in hoger beroep dat zijn beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren onderschat en verwees naar medische informatie van zijn behandelaars, die zijn klachten van epilepsie, duizelingen en hoofdpijn onderbouwden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 27 mei 2015 behandeld. De Raad oordeelde dat de door appellant ingebrachte medische informatie niet voldoende was om aan te tonen dat zijn beperkingen in de FML waren onderschat. De Raad bevestigde de eerdere oordelen van de rechtbank en stelde dat de toelating tot de doelgroep van de WSW geen doorslaggevende betekenis heeft voor de vraag of appellant recht heeft op een WIA-uitkering. De Raad concludeerde dat de medische geschiktheid voor de geduide functies niet onjuist was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.