ECLI:NL:CRVB:2014:322

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
13-3925 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 februari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WIA-uitkering te weigeren. Appellant, die als sloper werkte, viel op 13 augustus 2007 uit vanwege rugklachten. Het Uwv concludeerde na onderzoek door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dus geen recht had op een WIA-uitkering. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na advisering door bezwaarverzekeringsartsen.

De rechtbank Midden-Nederland oordeelde in een eerdere uitspraak dat het bestreden besluit niet op een ontoereikende medische grondslag berustte, en bevestigde dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden waarom de beperkingen van appellant niet werden overgenomen. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had benoemd en dat zijn medische situatie niet goed was beoordeeld. De Raad oordeelde echter dat de eerdere beoordeling door de verzekeringsartsen en de rechtbank voldoende was en dat er geen nieuwe relevante informatie was die een andere conclusie rechtvaardigde.

De Raad bevestigde dat de functies die aan appellant waren geduid, passend waren, gezien zijn opleidingsniveau en eerdere werkervaring. De argumenten van appellant over de belastbaarheid en de geschiktheid voor de geduide functies werden niet overtuigend bevonden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de proceskosten niet werden vergoed.

Uitspraak

13/3925 WIA
Datum uitspraak: 5 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
2 juli 2013, 10/3885 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Broens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2013. Namens appellant is
mr. Broens verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was als sloper werkzaam bij een aannemingsbedrijf toen hij op 13 augustus 2007 uitviel vanwege rugklachten. Na verlenging van de wachttijd wegens aan de werkgever opgelegde loonsanctie heeft het Uwv bij besluit van 1 juni 2010 vastgesteld dat appellant met ingang van 18 maart 2010 geen recht heeft op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Aan dat besluit ligt een onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige ten grondslag.
1.2. Bij besluit van 5 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv, na advisering door een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 juni 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen toereikend hebben gemotiveerd waarom de in het kader van de WSW-indicatiestelling voor appellant opgestelde beperkingen niet worden overgenomen. Wat betreft de psychische beperkingen heeft de rechtbank aangesloten bij de bevindingen van de verzekeringsartsen dat bij onderzoek geen psychopathologie is vastgesteld, onder opmerking dat uit het huisartsenjournaal evenmin ernstige psychische klachten blijken. Met betrekking tot de fysieke beperkingen van appellant acht de rechtbank voldoende gemotiveerd dat behoudens het onderzoek door de arts van Aob-Compaz geen van de artsen die appellant hebben onderzocht tot een radiculair/wortelprikkelingssyndroom hebben geconcludeerd, terwijl dat evenmin uit het huisartsenjournaal valt af te leiden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit niet op een ontoereikende medische grondslag berust. Voor het inschakelen van een deskundige heeft de rechtbank, gelet op haar oordeel, geen noodzaak gezien. Over de arbeidskundige grondslag is in de aangevallen uitspraak overwogen dat de geduide functies op niveau 2 de mogelijkheden van appellant niet te boven gaan, nu in de functies de mate waarin men Nederlands moet kunnen lezen en schrijven zeer basaal is en appellant eerder een veiligheidscertificaat heeft behaald. Over de belastende aspecten van de functies heeft de bezwaararbeidsdeskundige navraag gedaan bij de arbeidsanalist, die heeft toegelicht dat de duw/trekkracht die in de functie met SBC-code 111220 nodig is, niet in alle gevallen de vijf kilogram overschrijdt en dat nader overleg met de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie heeft geleid dat de functie passend is nu de beperkingen met betrekking tot de rugproblemen ruimhartig zijn vastgesteld. Van de overige belastende factoren heeft de rechtbank eveneens geoordeeld dat de stellingen van appellant dat deze zijn belastbaarheid te boven gaan, niet slagen. Dat appellant inmiddels een WSW-indicatie heeft, betekent volgens de rechtbank, gelet op de uitspraak van de Raad van 25 april 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW3814), niet dat appellant niet geschikt kan worden geacht voor de geduide functies. Omdat het Uwv eerst in de beroepsfase een genoegzame onderbouwing van het bestreden besluit heeft gegeven, heeft de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het bestreden besluit op een ontoereikende medische en arbeidskundige grondslag berust en dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de door de arts en psycholoog van Aob-Compaz aangegeven fysieke en psychische beperkingen, op grond waarvan een WSW-indicatie is verleend. Verzocht is een deskundige te benoemen. In verband met een recente ziekenhuisopname van appellant is verzocht om aanhouding van de zaak ter verkrijging van meer medische informatie.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellant om aanhouding wordt afgewezen, omdat voorshands moet worden geoordeeld dat aan actuele ontwikkelingen in de gezondheid van appellant geen betekenis kan worden toegekend met betrekking tot de beoordeling van de WIA-aanspraken van appellant op 18 maart 2010.
4.2.
Evenals de rechtbank en op grond van dezelfde overwegingen wordt geoordeeld dat het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag berust. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de onder 2 genoemde uitspraak van de Raad niet impliceert dat appellant niet geschikt kan worden geacht voor de geduide functies. In zijn uitspraak van
20 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1759) heeft de Raad zijn vaste rechtspraak herhaald dat aan een besluit tot toelating tot de WSW-doelgroep, gelet op het gegeven dat hierbij een ander toetsingskader wordt gehanteerd dan bij een WIA-beoordeling, geen doorslaggevende betekenis toekomt, hetgeen niet wegneemt dat daar ook niet elke betekenis aan kan worden ontzegd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verzekeringsartsen inzichtelijk en overtuigend hebben gemotiveerd dat de beoordeling door de arts en psycholoog van Aob-Compaz niet tot verdergaande beperkingen aanleiding geeft. Op hetgeen in hoger beroep is aangevoerd is gemotiveerd door de bezwaarverzekeringsartsen gereageerd. Nieuwe aspecten of andere inzichten komen daarin niet naar voren. Er is dan ook geen aanleiding een deskundige te benoemen.
4.3.
Met betrekking tot de aangevoerde grond tegen het vereiste opleidingsniveau van de geduide functies - voltooid basisonderwijs - wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat sprake is van functies op basaal niveau, waarvan de bezwaararbeidsdeskundige overtuigend heeft toegelicht dat appellant, die vier jaar lager onderwijs heeft genoten, daarnaast vele jaren heeft gewerkt en ook een veiligheidscertificaat heeft behaald, aan dit niveau voldoet.
4.4.
De grond dat bij de functieduiding het aspect duwen/trekken de belastbaarheid zoals weergegeven in de FML te boven gaat, slaagt evenmin. Verwezen wordt naar het in hoger beroep uitgebrachte rapport van bezwaarverzekeringsarts Bakker van 21 augustus 2013, waarin deze overtuigend heeft gemotiveerd dat appellant met zijn beperkingen voor de functies geschikt is.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.S. van der Kolk en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) H.J. Dekker

IJ