ECLI:NL:CRVB:2015:1812

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
13-6964 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering wegens onvoldoende medische gegevens en laattijdige aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, die sinds zijn 17e verjaardag arbeidsongeschikt zou zijn. De aanvraag voor de uitkering werd op 2 april 2012 ingediend, maar de Raad oordeelde dat er onvoldoende relevante medische gegevens beschikbaar waren om de arbeidsongeschiktheid van appellant vast te stellen. De verzekeringsarts concludeerde dat er sprake was van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, maar dat de medische gegevens uit de jaren 1978-1983 niet meer konden worden achterhaald door het tijdsverloop. Dit risico lag bij appellant, die zijn aanvraag meer dan 30 jaar na de gestelde arbeidsongeschiktheid indiende.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellant tegen de afwijzing van het Uwv ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen hun onderzoeken zorgvuldig hadden uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de juistheid van hun conclusies te twijfelen. Appellant had geen nieuwe medische informatie overgelegd die tot een ander oordeel zou moeten leiden.

De Centrale Raad van Beroep benadrukte dat de omstandigheid dat medische gegevens door tijdsverloop niet meer te achterhalen zijn, voor risico van de aanvrager blijft. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak bevestigd moest worden en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

13/6964 WWAJ
Datum uitspraak: 27 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
11 december 2013, 13/30 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2015. Namens appellant is
mr. Brauer verschenen. Het Uwv heeft zich door A.H.G. Boelen laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1961, heeft bij aanvraag, bij het Uwv binnengekomen op
2 april 2012, aan het Uwv verzocht om hem in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en ondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Daarbij heeft appellant gesteld sinds zijn 17e verjaardag arbeidsongeschikt te zijn.
1.2.
Naar aanleiding van die aanvraag heeft een verzekeringsarts appellant op 27 april 2012 op het spreekuur gezien. Door de verzekeringsarts is bij diverse personen en instanties informatie ingewonnen, waaronder de behandelend psycholoog en psychiater. Zijn conclusie is dat er sprake is van een pervasieve ontwikkelingsstoornis (syndroom van Asperger), die blijvend aanzienlijke problemen geeft in de sociale interactie en communicatie met derden, en in de informatieverwerking. Er zijn echter onvoldoende relevante medische gegevens die zicht kunnen geven op de mate en ernst van de aandoening(en) die destijds aan de orde was op en voor de leeftijd van 17 jaar, dan wel in een Wajong-verzekerde periode, en de beperkingen die daar eventueel uit naar voren hebben kunnen vloeien. Deze overwegingen en conclusies zijn vastgelegd in rapporten van 4 mei 2012 en 12 juni 2012.
1.3.
Op grond van deze rapporten heeft het Uwv bij besluit van 13 juni 2012 de aanvraag van appellant afgewezen.
1.4.
Naar aanleiding van het door appellant tegen het besluit van 13 juni 2012 gemaakte bezwaar is appellant op 2 oktober 2012 gezien door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. In zijn rapport van 11 december 2012 concludeert hij dat appellant thans volledig arbeidsongeschikt is, en dat moet worden aangenomen dat appellant reeds op jeugdige leeftijd beperkingen heeft gehad. Ook heeft hij kennis genomen van de gegevens van het Ministerie van Defensie inzake de keuring in 1979 voor de militaire dienst, waaruit blijkt dat appellant hiervoor is goedgekeurd en waaruit blijkt dat zijn psychische stabiliteit is beoordeeld als normaal (S1). Van de huisarts is ook informatie ingekomen. Gebleken is onder meer dat er in 1967 en 1969 sprake is geweest van psychologisch onderzoek. Er blijven echter onvoldoende medische gegevens voorhanden die zicht kunnen geven op de mate en ernst van de aandoening op en voor de leeftijd van 17 jaar en de Wajong-verzekerde periode, die loopt tot het 22e levensjaar. Er kunnen dan ook geen beperkingen worden vastgesteld, en daarmee is er geen sprake van arbeidsongeschiktheid in de verzekerde periode.
1.5.
Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 12 december 2012 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 13 juni 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsartsen hun onderzoeken op zorgvuldige wijze hebben uitgevoerd. Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hun conclusies. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 12 februari 2013 gegeven reactie op de gronden van het beroep, wordt door de rechtbank niet voor onjuist gehouden. Door appellant is ook geen informatie van medische aard overgelegd welke tot een ander oordeel zou moeten leiden.
3. In hoger beroep heeft appellant er op gewezen dat hij destijds is vastgelopen in zijn studie (rechten en journalistiek), en dat er daarna nooit sprake is geweest van (serieuze) arbeid. Ook is gewezen op de thans vastgestelde diagnose, die aangeboren is, en altijd tot beperkingen leidt op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In zijn uitspraak van 8 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1111) heeft de Raad aanleiding gezien om over aanvragen om toekenning van een uitkering op grond van de Wet Wajong die zijn ingediend na 1 januari 2010 door personen die geboren zijn voor 1 januari 1980, wat betreft het toepasselijke recht, anders te oordelen dan de Raad heeft gedaan in zijn uitspraak van 9 mei 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1600). Gelet op de uitspraak van 8 april 2015 dient de beoordeling van de aanspraken van appellant plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).
4.1.2.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.1.3.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen voor risico te blijven van degene die (alsnog) een aanvraag indient. In casu betreft het een zeer laattijdige aanvraag, ruim 30 jaar na de gestelde arbeidsongeschiktheid. Daarmee heeft appellant het risico genomen dat medische gegevens uit die tijd (de jaren 1978-1983) niet meer achterhaald kunnen worden, en het niet meer mogelijk is de beperkingen en de mate van arbeidsongeschiktheid met juistheid vast te stellen. Ook geeft hetgeen appellant in hoger beroep heeft overgelegd, onder meer omdat het geen objectieve medische informatie betreft, geen aanknopingspunten voor een ander oordeel.
4.3.
De aangevallen uitspraak komt, gelet op het voorgaande, voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en E.W. Akkerman en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) K. de Jong

MK