ECLI:NL:CRVB:2015:1570
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- E.J.M. Heijs
- W.J.A.M. van Brussel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtspositie van een ambtenaar na wijziging van de afvloeiingsregeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtspositie van een appellant die als conciërge en schoonmaker werkzaam was bij een school voor speciaal basisonderwijs. De appellant was per 1 mei 1991 aangesteld en had zijn functie sinds 1 augustus 2008 bij de Stichting [stichting]. De zaak draait om de toepassing van de Regeling 2013, die met terugwerkende kracht de rechtspositie van de appellant nadelig wijzigde door hem in het risicodragende deel van de formatie (RDDF) te plaatsen. De Raad oordeelde dat deze wijziging in strijd was met de rechtszekerheid, omdat de appellant door de toepassing van de Regeling 2013 niet in aanmerking kwam voor de gebruikelijke afvloeiingsvolgorde op basis van diensttijd. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar de Raad vernietigde deze uitspraak en verklaarde het beroep gegrond. De Raad oordeelde dat de algemene directie van de Stichting [stichting] niet bevoegd was om het besluit van 2 juli 2013 te nemen, omdat de bevoegdheid op grond van de Wet op het primair onderwijs aan de algemene directie toekwam. De Raad besloot dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat de algemene directie het besluit in hoger beroep had bekrachtigd en voldoende had gemotiveerd. De Raad veroordeelde de algemene directie tot vergoeding van de proceskosten van de appellant.