In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de plaatsing van appellanten, leerkrachten bewegingsonderwijs, in het risicodragende deel van de formatie (rddf) beoordeeld. De Raad oordeelt dat de motivering voor deze plaatsing onvoldoende draagkrachtig is. De appellanten, die sinds 1 januari 2007 werkzaam zijn bij de Stichting Openbaar Onderwijs 3Primair, zijn per 1 augustus 2013 in het rddf geplaatst. Dit gebeurde naar aanleiding van een verwachte daling van het leerlingenaantal en het wegvallen van subsidie voor bewegingsonderwijs. De Raad stelt vast dat de stichting niet voldoende heeft aangetoond dat de plaatsing in het rddf gerechtvaardigd was, vooral omdat de oorspronkelijke motivering niet meer houdbaar is na de nieuwe informatie die pas in de beroepsfase naar voren kwam.
De Raad heeft de stichting opgedragen om binnen acht weken de gebreken in de besluiten van 15 juli 2013 te herstellen. Dit houdt in dat de stichting moet ingaan op de kennelijke onbillijkheid van de plaatsing van appellanten en moet onderbouwen waarom deze plaatsing noodzakelijk was. De Raad wijst erop dat de stichting niet heeft aangetoond dat de appellanten niet inzetbaar zijn voor andere functies binnen de organisatie, wat een belangrijke overweging is in de beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing in het rddf.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten die ingrijpende gevolgen hebben voor de betrokken medewerkers. De Raad geeft de stichting de kans om de nodige correcties aan te brengen en de situatie te herzien, waarbij de belangen van de appellanten en de geldende regelgeving in acht moeten worden genomen.