ECLI:NL:CRVB:2015:1542
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsaanvraag en gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, een Ghanese man, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Appellant had op 13 mei 2013 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat er sprake zou zijn van een gezamenlijke huishouding met een medebewoner. Appellant betwistte deze conclusie en stelde dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, waardoor hij niet aan de in het Nederlands opgestelde verklaring kon worden gehouden die in het Engels was afgelegd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De Raad oordeelde dat de handhavingsspecialist, die de verklaring van appellant opnam, niet voldoende kon garanderen dat de vertaling en de opgetekende verklaring exact overeenkwamen. Dit was van groot belang, omdat de beoordeling van de gezamenlijke huishouding afhankelijk is van de feitelijke situatie. De Raad concludeerde dat appellant niet aan de verklaring kon worden gehouden, omdat er geen andere bewijsmiddelen waren die de verklaring ondersteunden.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep van appellant werd gegrond verklaard en het college werd opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.960,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 mei 2015.