ECLI:NL:CRVB:2015:142
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van procesbelang in hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college dat zijn vermogen opnieuw vaststelde na het vrijvallen van een levensverzekering. Het college had erkend dat appellant de informatie over zijn levensverzekering zelf had verstrekt en had het eerdere besluit ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat er geen procesbelang was, omdat het college volledig aan de bezwaren van appellant tegemoet was gekomen.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het college in de bezwaarfase niet op de juiste wijze gelegenheid heeft geboden tot inzage van de op de zaak betrekking hebbende stukken, en dat hij immateriële schade heeft geleden door de handelwijze van het college. De Raad heeft echter geoordeeld dat de beroepsgrond van appellant alleen van principiële betekenis is en dat er geen feitelijke betekenis meer aan de beoordeling van het bestreden besluit kan worden gehecht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant om schadevergoeding en oplegging van een dwangsom af, omdat deze verzoeken geen procesbelang meer hadden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter.