ECLI:NL:CRVB:2013:CA1420

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-3218 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WWB-uitkering en procesbelang

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. P.M.J. Graus, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 14 april 2011. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 mei 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 11-3218 WWB. De zaak betreft de beëindiging van de bijstandsverlening aan appellant door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen, die op 1 juni 2009 inging. Appellant ontving sinds 14 december 2007 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na onderzoek door het UWV werd appellant met terugwerkende kracht in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering, wat leidde tot de beëindiging van zijn bijstandsuitkering. Appellant stelde dat het UWV te laat tot uitbetaling van de WW-uitkering was overgegaan en dat hij een uitspraak van de Raad wenste. De Raad oordeelde echter dat appellant geen procesbelang had, omdat hij geen recht op bijstand had vanaf de datum van toekenning van de WW-uitkering. De beroepsgrond van appellant dat hij de bijstand bruto moest terugbetalen, terwijl hij netto bijstand had ontvangen, werd ook niet als procesbelang erkend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/3218 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 14 april 2011, 09/2229 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
Datum uitspraak 28 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.M.J. Graus, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 11/4742 WWB, plaatsgevonden op 16 april 2013. Voor appellant is verschenen mr. Graus. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P.H.M. Quaedvlieg. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving met ingang van 14 december 2007 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Nadat uit onderzoek was gebleken dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) appellant bij besluit van 11 november 2008 (alsnog) met ingang van 2 oktober 2007 (tot uiterlijk 28 april 2010) in aanmerking heeft gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW), heeft het college bij besluit van 8 juli 2009 de bijstand van appellant met ingang van 1 juni 2009 beëindigd (lees: ingetrokken). Bij besluit van 20 augustus 2009 heeft het college de over de periode van 14 december 2007 tot en met 31 mei 2009 gemaakte kosten van bijstand met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB van appellant teruggevorderd. Tegen het besluit van 20 augustus 2009 heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
1.3. Bij besluit van 10 november 2009 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellant tegen het besluit van 8 juli 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het is vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraken van 8 augustus 2006, LJN AY6077, en van 13 december 2011, LJN BU8633, dat sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant, door de toekenning aan hem van een WW-uitkering met terugwerkende kracht tot 2 oktober 2007 en tot een bedrag dat hoger is dan de voor hem geldende bijstandsnorm, geen recht op bijstand had vanaf 14 december 2007, de datum met ingang waarvan hem bijstand is toegekend. De WW-uitkering is ook uitbetaald aan appellant.
4.3. Aan het betoog van appellant dat het Uwv te laat tot uitbetaling van de WW-uitkering is overgegaan en dat dit voor hem een principiële zaak is waarover hij een uitspraak van de Raad wenst kan, wat daar ook van zij, gelet op 4.1 geen procesbelang worden ontleend. De beroepsgrond van appellant dat hij de bijstand bruto moet terugbetalen, terwijl hij netto bijstand heeft ontvangen, had hij kunnen en moeten aanvoeren tegen het hier niet aan de orde zijnde terugvorderingsbesluit van 20 augustus 2009. Hieraan kan evenmin een procesbelang worden ontleend.
4.4. Gelet op 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.J.A. Kooijman en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) M. Sahin
IJ