ECLI:NL:CRVB:2015:1388
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand met terugwerkende kracht en de bewijsvoering van leningen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, een Turkse vrouw met twee minderjarige kinderen, had bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) na een eerdere intrekking van haar bijstandsverlening. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom ten onrechte de lening van € 3.000,- voor inrichtingskosten buiten beschouwing had gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij de vraag centraal stond of appellante recht had op bijstand met terugwerkende kracht over de periode van 20 oktober 2010 tot en met 1 augustus 2012.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij reële schulden had die haar recht op bijstand zouden rechtvaardigen. De Raad benadrukte dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd van de gestelde leningen bij derden. De Raad concludeerde dat het college terecht had besloten om de aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht af te wijzen, omdat appellante niet had aangetoond dat zij in de periode van 20 oktober 2010 tot 2 augustus 2012 kosten had gemaakt voor haar levensonderhoud die niet waren gedekt door andere bijstandsverlening.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.