ECLI:NL:CRVB:2015:1369

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
14-1108 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekmelding

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als taxichauffeur werkte. Appellant meldde zich op 13 juli 2012 ziek vanwege duizeligheidsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde zijn ziekengeld per 9 augustus 2012, omdat hij weer geschikt werd geacht voor zijn werkzaamheden. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde zijn beroep ongegrond op 14 januari 2014. De rechtbank baseerde haar oordeel op het rapport van een door haar ingeschakelde deskundige, die concludeerde dat appellant op de datum van beëindiging van de uitkering in staat was om zijn werk als taxichauffeur te verrichten.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank het rapport van zijn behandelend psychiater had miskend, waarin een lage GAF-score werd vermeld, wat zou duiden op ernstige beperkingen in sociaal functioneren. Het Uwv verweerde zich door te wijzen op het rapport van de deskundige en vroeg bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht het deskundigenrapport had gevolgd, omdat dit rapport zorgvuldig was en goed gemotiveerd. De Raad stelde vast dat de GAF-score niet bedoeld is om beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen en dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2015.

Uitspraak

14/1108 ZW
Datum uitspraak: 29 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
14 januari 2014, 12/3259 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.J.W.C. Lipman hoger beroep ingesteld en medische gegevens ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een reactie op de ingezonden gegevens gestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Lipman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft gewerkt als taxichauffeur gehandicaptenvervoer in een omvang van 4 uur per dag, 20 uur per week. Zijn dienstverband is beëindigd per 1 juli 2012.
1.2.
Appellant heeft zich op 13 juli 2012 ziek gemeld vanwege klachten van duizeligheid. Bij besluit van 3 augustus 2012 is het aan appellant toegekende ziekengeld met ingang van
9 augustus 2012 beëindigd op de grond dat hij weer geschikt is voor de door hem verrichte taxiwerkzaamheden. Bij besluit van 3 september 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 3 augustus 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank de conclusies gevolgd van de door haar ingeschakelde deskundige, zenuwarts en psychiater D.H.J. Boeykens, die in zijn rapport van 30 oktober 2013 heeft gerapporteerd en op basis waarvan is geoordeeld dat appellant op
9 augustus 2012 in staat moet worden geacht tot het laatst verrichte werk als taxichauffeur.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank het rapport van 27 maart 2013 van zijn behandelend psychiater heeft miskend, waarin een GAF-score van 45 is vermeld, hetgeen betekent dat appellant ernstige beperkingen in sociaal functioneren ondervindt. Ook het schrijven van psychiater K.J. Brouwer van 10 december 2013 geeft volgens appellant steun aan deze opvatting.
3.2.
Het Uwv heeft in reactie op het hoger beroepschrift gewezen op het uitvoerige rapport van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige en bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid van de Ziektewet (ZW), heeft de verzekerde recht op ziekengeld bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken. Volgens vaste rechtspraak moet onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Op grond van het vijfde lid van artikel 19 ZW is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van de verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Dat het rapport afwijkt van de opvatting van een andere, door appellant geraadpleegde, in dit geval tevens behandelend, psychiater is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de deskundige op basis van zijn onderzoek en bevindingen inzichtelijk heeft gemotiveerd dat andere psychiatrische diagnoses dan de aanwezigheid van een dysthyme stoornis moeten worden uitgesloten en dat er geen cardiologische of neurologische verklaring is te geven voor het gevoel van lichtheid en draaierigheid in het hoofd. Op basis daarvan heeft de deskundige mogen concluderen dat appellant geschikt was voor het in de stukken beschreven werk.
4.3.
Ook de in hoger beroep ingezonden brief van de behandelend psychiater die steun zou geven aan de opvatting van appellant dat hij vanwege een lage GAF-score niet in staat zou zijn te werken leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen is het GAF-systeem niet bedoeld om daarmee beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen (zie de uitspraak van de Raad van 11 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW1513).
4.4.
Met betrekking tot de ter zitting door appellant weergegeven specifieke belastende factoren in het laatste werk vanwege gehandicaptenvervoer volstaat de Raad met verwijzing naar de onder 4.1 weergegeven maatstaf in een situatie zonder werkgever waarin appellant zich bevindt.
4.5.
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. Gelet op dit oordeel is er geen plaats voor de door appellant verzochte schadevergoeding.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en J.S. van der Kolk en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) W. de Braal

HD