ECLI:NL:CRVB:2015:1352
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens overschrijding vermogensgrens en schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 20 oktober 1993 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers heeft in 2006 een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand, waarbij werd vastgesteld dat appellante een appartement in Turkije bezit. De waarde van dit appartement werd per 1 juli 2007 getaxeerd op € 22.588,-, wat boven de vermogensgrens ligt. Het dagelijks bestuur heeft daarop besloten de bijstand van appellante over een bepaalde periode in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, omdat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door het bezit van het appartement niet te melden.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en is uiteindelijk in hoger beroep gegaan. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, wat betekent dat de intrekking en terugvordering van de bijstand niet ongedaan werden gemaakt. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het dagelijks bestuur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een schuld aan haar broer en dat de interingsnorm van 1,5 keer de bijstandsnorm niet is toegepast.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de schuld aan haar broer en dat de interingsnorm niet van toepassing is bij de intrekking van bijstand. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen dringende redenen zijn om van intrekking en terugvordering af te zien. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 28 april 2015.