1.3.Bij besluit van 29 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 september 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het appellant redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat hem tot een te hoog bedrag toeslag werd verstrekt omdat hij maandelijks een bedrag van bijna € 1.000,- meer aan uitkering ontving dan het voor hem geldende minimum. Appellant heeft naar het oordeel van de rechtbank geen gegevens ingebracht die een dringende reden, in de zin van artikel 11a, tweede lid en artikel 20, vierde lid van de TW, zoals dat gold tot 1 januari 2013, kunnen opleveren om van terugvordering af te zien.
3. In hoger beroep heeft appellant - samengevat - aangevoerd dat het hem, gelet op zijn psychische gesteldheid, redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn dat hij teveel toeslag ontving. Het Uwv had moeten afzien van herziening met terugwerkende kracht. Er zijn dringende redenen omdat de terugvordering onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen zal hebben. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft appellant een rapport van psycholoog
L. Pommée van 23 juni 2011 ingebracht.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.Op grond van artikel 2, eerste lid, van de TW heeft een gehuwde recht op toeslag indien hij recht heeft op een loondervingsuitkering en per dag een inkomen heeft dat lager is dan het voor hem geldende minimum per dag.
4.1.2.Op grond van artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder b, van de TW herziet het Uwv een besluit tot toekenning van toeslag indien de toeslag tot een te hoog bedrag is verleend. In het tweede lid van artikel 11a TW is bepaald dat het Uwv kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.1.3.Op grond van artikel 4:95, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan, vooruitlopend op de vaststelling van een verplichting tot betaling van een geldsom een voorschot verlenen. In artikel 4:95, vierde lid, van de Awb is onder meer bepaald dat een onverschuldigd betaald voorschot kan worden teruggevorderd.
4.1.4.In artikel 17 van de TW is bepaald dat een voorschot op een nog niet vastgestelde toeslag wordt beschouwd als een toeslag op grond van deze wet.
4.1.5.Op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW wordt de toeslag die als gevolg van onder meer een besluit als bedoeld in artikel 11a TW onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd. In het vierde lid, geldend ten tijde in geding, is bepaald dat het Uwv kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2.1.Het bestreden besluit betreft de herziening en terugvordering van voorschotten die op grond van de TW zijn betaald. Voor de beoordeling van het bestreden besluit is van belang of het Uwv tot terugvordering bevoegd of verplicht was.
4.2.2.Artikel 4:95 van de Awb is ingevoerd bij de Aanpassingswet vierde tranche Awb. In de Memorie van Toelichting bij deze wet (Kamerstukken II, 2006/07, 31 124, nr. 3, blz. 2) is de wetgever ingegaan op de verhouding tussen de met de vierde tranche Awb in te voeren bepalingen en de bijzondere wetgeving:
“Het karakter van de bepalingen in de vierde tranche is hoofdzakelijk dwingend van aard. Met betrekking tot bijvoorbeeld titel 4.4 over bestuursrechtelijke geldschulden wil dit zeggen dat de voorstellen omtrent de vaststelling en de inhoud van de betalingsverplichting, het tijdstip waarop de geldvordering verjaart alsmede wanneer aanmaning en invordering bij dwangbevel mogelijk is, voor het gehele bestuursrecht gelden. Voor de aanpassingswetgeving betekent dit allereerst dat bepalingen die met een dergelijk dwingend voorschrift in strijd zijn, dienen te vervallen. Hetzelfde geldt voor voorschriften in de bijzondere wetgeving die hetzelfde voorschrijven als het dwingende Awb-voorschrift: dergelijke bepalingen worden immers overbodig. Slechts op het niveau van formele wet kan zo nodig worden afgeweken van deze dwingendrechtelijke voorschriften. Dit dient dan in zulke gevallen uitdrukkelijk in de bijzondere wet te worden vermeld door middel van de formulering: ‘In afwijking van artikel … Awb …’.”
4.2.3.Met de inwerkingtreding van artikel 4:95 van de Awb op 1 juli 2009 is artikel 17 van de TW gewijzigd in die zin dat daarin niet langer is bepaald dat het Uwv bevoegd is tot het betalen van een voorschot, maar is artikel 20, eerste lid, van de TW ongewijzigd gebleven. Aan het enkele feit dat niet is voorzien in toevoeging aan artikel 20, eerste lid, van de TW dat, voor zover sprake is van de terugvordering van een voorschot, wordt afgeweken van artikel 4:95, vierde lid, van de Awb, wordt geen betekenis toegekend. Met de per 1 juli 2009 geldende tekst van de artikelen 17 en 20 van de TW is duidelijk dat de terugvordering van bij wijze van voorschot betaalde toeslagen een verplicht karakter heeft. Dat betekent dat - anders dan de Raad heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 8 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:12 met betrekking tot de terugvordering van een voorschot op grond van artikel 77 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, zoals dat artikel gold tot 1 januari 2013 - artikel 4:95, vierde lid, van de Awb in dit geval niet van toepassing is.