ECLI:NL:CRVB:2015:1119
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens verlies van procesbelang in WIA-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellant had zich op 20 november 2008 ziek gemeld vanwege rugklachten en psychische klachten. Na een aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellant van 16 november 2010 tot 16 oktober 2012 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Echter, bij besluit van 9 mei 2012 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 12 maart 2012 vastgesteld op 66,36%. Dit besluit werd door het Uwv in een later besluit van 1 oktober 2012 bevestigd, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Tijdens het hoger beroep meldde appellant een toegenomen arbeidsongeschiktheid, waarop het Uwv op 21 mei 2014 heeft vastgesteld dat appellant per 1 april 2013 weer voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant geen procesbelang meer had bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak, omdat hij ingevolge artikel 60, derde lid, van de Wet WIA geen inkomenseis meer gold. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M. Greebe als voorzitter.