ECLI:NL:CRVB:2015:1119

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
13-6924 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens verlies van procesbelang in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellant had zich op 20 november 2008 ziek gemeld vanwege rugklachten en psychische klachten. Na een aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellant van 16 november 2010 tot 16 oktober 2012 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

Echter, bij besluit van 9 mei 2012 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 12 maart 2012 vastgesteld op 66,36%. Dit besluit werd door het Uwv in een later besluit van 1 oktober 2012 bevestigd, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Tijdens het hoger beroep meldde appellant een toegenomen arbeidsongeschiktheid, waarop het Uwv op 21 mei 2014 heeft vastgesteld dat appellant per 1 april 2013 weer voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant geen procesbelang meer had bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak, omdat hij ingevolge artikel 60, derde lid, van de Wet WIA geen inkomenseis meer gold. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M. Greebe als voorzitter.

Uitspraak

13/6924 WIA
Datum uitspraak: 8 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
15 november 2013, 12/2731 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2015. Voor appellant is verschenen mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 20 november 2008 ziek gemeld wegens rugklachten en psychische klachten.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellant voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 6 oktober 2010 vastgesteld dat appellant van 16 november 2010 tot 16 oktober 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet WIA, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3.
Bij besluit van 9 mei 2012 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 12 maart 2012, vastgesteld op 66,36%.
1.4.
Bij besluit van 1 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 mei 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Hangende het hoger beroep is als gevolg van een melding van appellant van toegenomen arbeidsongeschiktheid bij besluit van 21 mei 2014 bepaald dat appellant per 1 april 2013 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt geacht. Zijn WGA-loonaanvullingsuitkering die hij vanaf 16 oktober 2012 in aansluiting op de loongerelateerde WGA-uitkering ontving (die even hoog is als zijn daarvoor ontvangen loongerelateerde WGA-uitkering), verandert hierdoor niet.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Als gevolg van het in 3 genoemde besluit dient te worden onderzocht of appellant procesbelang heeft. Er is procesbelang bij een inhoudelijke behandeling van de aangevallen uitspraak als het resultaat dat appellant nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor hem feitelijke betekenis kan hebben.
4.2.
In de uitspraak van 15 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1485) heeft de Raad geoordeeld dat bij de vraag of procesbelang aanwezig is moet worden betrokken het gevolg dat het hebben van een verdienvermogen van minder dan 20% heeft voor de soort en de hoogte van de WGA-uitkering na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering. Als een betrokkene tijdens het ontvangen van een loongerelateerde WGA-uitkering ten minste twee maanden een verdienvermogen heeft van minder dan 20%, geldt voor die betrokkene geen inkomenseis. De inkomenseis gaat op grond van artikel 60, derde lid van de Wet WIA pas gelden 24 maanden nadat betrokkene weer een verdienvermogen van meer dan 20% heeft. Procesbelang kan vervallen zijn als op een later moment in de hiervoor genoemde periode van 24 maanden tijdens het ontvangen van een WGA-loonaanvullingsuitkering de arbeidsongeschiktheid ten minste twee maanden meer dan 80% bedraagt.
4.3.
Van een dergelijke situatie is hier sprake. Voor appellant gold geen inkomenseis tot
12 maart 2012, en gelet op artikel 60, derde lid, van de Wet WIA, evenmin gedurende
24 maanden daarna. Bij besluit van 21 mei 2014 is appellant per 1 april 2013, dus binnen
24 maanden na de herbeoordeling per 12 maart 2012 wederom 80 tot 100% arbeidsongeschikt geworden. Dit betekent dat voor hem ingevolge artikel 60, derde lid, van de Wet WIA geen inkomenseis geldt, zodat appellant zijn belang bij beoordeling van de aangevallen uitspraak heeft verloren.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is zodat aan een inhoudelijk oordeel van het geschil niet toegekomen kan worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) I. Mehagnoul
IvR