ECLI:NL:CRVB:2014:952

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
13-343 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering in het kader van zelfstandige werkzaamheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tot herziening en terugvordering van zijn WW-uitkering. De appellant had bezwaar gemaakt tegen eerdere besluiten van het Uwv, die zijn uitkering met terugwerkende kracht hadden herzien en een bedrag van € 15.431,94 aan onverschuldigd betaalde uitkering terugvorderden. De rechtbank Groningen had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop hij in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 geen gewerkte uren als zelfstandige heeft opgegeven, ondanks dat hij wel activiteiten had ondernomen om een eigen bedrijf te starten. De Raad oordeelde dat het Uwv de Handleiding consistent had toegepast, die voorschrijft dat geen correctie plaatsvindt als de belanghebbende geen melding maakt van gewerkte uren als zelfstandige. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat appellant niet tot de doelgroep van de Handleiding behoorde, en dat er geen novum aanwezig was. De Raad concludeerde dat de herziening en terugvordering van de WW-uitkering rechtmatig was.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de vrijspraak van appellant in een strafzaak geen nieuw feit vormde dat de herziening van de besluiten kon rechtvaardigen. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat dit niet voldeed aan de criteria van een nieuw feit of veranderde omstandigheid. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

13/343 WW
Datum uitspraak: 5 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
29 november 2012, 12/578 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V.L. van Wieringen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2014. Namens appellant is verschenen mr. Van Wieringen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluiten van 15 en 16 mei 2007 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Werkeloosheidswet (WW) met ingang van 1 januari 2003 herzien en over de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 een bedrag van € 15.431,94 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WW-uitkering van appellant teruggevorderd. Bij besluit van
3 september 2007 heeft het Uwv bepaald dat appellant maandelijks een bedrag van € 200,- moet terugbetalen.
1.2. Appellant heeft op 8 oktober 2009 bezwaar gemaakt tegen het besluit van
3 september 2007. Dat bezwaar is bij besluit van 16 december 2009 niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank heeft bij uitspraak van 9 april 2010 het beroep van appellant tegen het besluit van
16 december 2009 ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3. Uit een onderzoek van de Nationale Ombudsman naar de handhaving door het Uwv in het project “Samenloop zelfstandigenaftrek en WW-uitkering” is gebleken dat in een aantal gevallen de informatievoorziening aan zelfstandigen gebrekkig of onjuist is geweest. Op instigatie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is in maart 2010 het zogenoemde project herbeoordeling ZZP-dossiers gestart. In dat kader is op 16 juli 2010 een Handleiding opgesteld met een bijlage met toetsingscriteria die worden gehanteerd bij de herbeoordeling van eerder ten aanzien van ZZP-ers genomen besluiten tot herziening, terugvordering en invordering van WW-uitkering en tot het opleggen van een boete (bijlage bij Kamerstukken II, 32 500-XV, nr. 5, hierna: Handleiding).
1.4. Het Uwv heeft het bezwaarschrift van appellant van 8 oktober 2009 mede opgevat als een verzoek om terug te komen van de besluiten van 15 en 16 mei 2007 en de zogenoemde Toetsingscommissie ZZP om advies verzocht. Overeenkomstig het advies van deze commissie heeft het Uwv bij besluit van 17 februari 2011 geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om terug te komen van de besluiten van 15 en 16 mei 2007.
1.5. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 februari 2011. Op
25 april 2012 heeft de zogenoemde Bezwaaradviescommissie ZZP (BAC) geadviseerd om de herziening en terugvordering te handhaven. De BAC heeft onder meer overwogen dat appellant aan het Uwv in het geheel geen melding heeft gemaakt van zijn werkzaamheden als zelfstandige. Het is de BAC niet gebleken dat deze verzwijging van de door hem verrichte werkzaamheden een gevolg is van onvoldoende adequate informatie van de zijde van het Uwv. Aan het Uwv is daardoor de mogelijkheid ontnomen om appellant adequaat voor te lichten over de verplichting (ook) indirecte uren op zijn werkbriefjes te verantwoorden. Bij besluit van 2 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit advies gevolgd en het bezwaar tegen het besluit van 17 februari 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank voorop gesteld dat de besluiten van
15 mei 2007 en 16 mei 2007 rechtens onaantastbaar zijn geworden zodat beoordeeld moet worden of sprake is van een novum in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens de rechtbank blijkt uit de uitspraak van de Raad van
31 oktober 2012; ECLI:NL:CRVB:2012:BY1787 dat een wijziging van het recht als nu aan de orde, te weten het in de Handleiding neergelegde buitenwettelijke beleid, als novum in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb moet worden aangemerkt. Daarvoor is wel vereist dat appellant behoort tot de doelgroep, als bedoeld in de Handleiding. De rechtbank heeft geoordeeld dat daarvan geen sprake is, aangezien appellant het Uwv in het geheel niets heeft gemeld over zijn werk als zelfstandige en het starten van een VOF. Daarom doet zich geen novum in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb voor. In de stelling van appellant dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden heeft de rechtbank evenmin een nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb gezien. Ook de strafrechtelijke vrijspraak van appellant kan volgens de rechtbank niet worden beschouwd als een nieuw feit of veranderde omstandigheid.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake moet zijn van nieuwe feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb voordat op zijn verzoek om herziening kan worden ingegaan. Afgezien hiervan heeft de rechtbank ten onrechte dan wel op onjuiste gronden overwogen dat geen sprake is van een novum in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Volgens appellant heeft de rechtbank ook ten onrechte overwogen dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden. Bovendien heeft de rechtbank volgens appellant ten onrechte niets overwogen over zijn verzoek aan het Uwv om wegens dringende redenen geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De in 1.3 genoemde Handleiding bevat een aantal algemene regels op grond waarvan het Uwv eerder in het kader van de WW genomen besluiten ten gunste van belanghebbenden corrigeert. Welke groepen van personen voor herbeoordeling met toepassing van die regels in aanmerking komen, is in de bijlage omschreven. Op grond van onderdeel 2.1 van de Handleiding vindt geen correctie plaats indien de belanghebbende op de zogenoemde werkbriefjes of anderszins geen melding heeft gemaakt van de gewerkte uren als zelfstandige, indien de belanghebbende wel eens te kennen heeft gegeven erover te denken om als zelfstandige te gaan werken, maar daarvan concreet niets blijkt of indien de belanghebbende goede informatie heeft gehad, maar desondanks onjuiste informatie opgeeft aan het Uwv. Correctie vindt wel plaats indien de belanghebbende wel uren als zelfstandige aan het Uwv heeft opgegeven en hij aan de wijze waarop het Uwv informatie heeft gegeven over uren die hij moest opgeven, in redelijkheid het vertrouwen kon ontlenen dat hij kon volstaan met de opgave van de directe productieve uren. In geval van twijfel wordt dan het voordeel van de twijfel aan de belanghebbende gegeven. Dit uitgangspunt is onder 2.2 van de Handleiding verder uitgewerkt. Duidelijke fouten, voor zover in het nadeel van de belanghebbende, worden in elk geval hersteld. Voor de beoordeling van verzoeken om terug te komen van herzienings- en terugvorderingsbesluiten is dat in de onderdelen 3.2 en 3.3 van de Handleiding nader omschreven.
4.2.1.
Het in de Handleiding met bijlage opgenomen beleid moet worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit brengt mee dat de aanwezigheid en toepassing ervan door de bestuursrechter als gegeven moet worden aanvaard. Gelet op het karakter van dat beleid is een ruimere beoordeling door de bestuursrechter dan aan wat uitdrukkelijk in de Handleiding als criteria en te herstellen evidente fouten is benoemd, niet aangewezen in het kader van de toets of dat beleid consistent is toegepast. Uit hetgeen is overwogen in de in overweging 2 genoemde uitspraak van 31 oktober 2012 volgt dat de bestuursrechter in gevallen als hier aan de orde de motivering kan toetsen aan de Handleiding en kan beoordelen of gehele of gedeeltelijke herziening in overeenstemming met de Handleiding is.
4.2.2.
Hieruit volgt dat de rechtbank een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd voor zover zij heeft overwogen dat zich in het geval van appellant geen novum in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb voordoet, omdat appellant niet valt onder de doelgroep van de Handleiding en daar dan ook geen rechten aan kan ontlenen. De rechtbank had moeten beoordelen of de Handleiding consistent is toegepast.
4.3.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld behoort appellant wel tot de doelgroep van de Handleiding. In de Handleiding is immers (op pagina 25) vermeld dat op aandringen van de Tweede Kamer de doelgroep die voor herbeoordeling in aanmerking kwam, is uitgebreid en dat daaronder ook vallen zogenoemde klanten die in de jaren voor 2004 onvoldoende zelfstandige uren hebben opgegeven.
4.4.
Appellant heeft op de werkbriefjes gedurende de uitkeringsperiode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004, die duidelijke vragen bevatten over het verrichten van werkzaamheden en de hoedanigheid waarin dat gebeurt, geen melding gemaakt van zijn werkzaamheden als zelfstandige. Ook anderszins heeft appellant tegenover het Uwv geen melding gemaakt van gewerkte uren als zelfstandige. In de contacten met re-integratiebureau Agens heeft appellant gemeld dat hij een eigen zaak wilde beginnen en activiteiten genoemd die hij in dat verband heeft ondernomen, maar hij heeft niet gemeld dat hij daadwerkelijk was gestart als zelfstandige. Nu appellant in het geheel geen als zelfstandige gewerkte uren heeft opgegeven, heeft het Uwv door de herziening en terugvordering te handhaven de Handleiding (met name onderdeel 2.1, eerste bolletje) consistent toegepast.
4.5.
De overige beroepsgronden zien niet op de met de Handleiding tot stand gekomen wijziging in het recht. In zoverre is sprake van een verzoek waarop artikel 4:6 van de Awb van toepassing is. Deze gronden moeten terughoudend door de bestuursrechter worden getoetst. Een toetsing alsof het de oorspronkelijke besluiten betrof zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Er is alleen plaats voor inhoudelijke toetsing voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd.
4.6.
De omstandigheid dat appellant bij vonnis van 4 september 2009 is vrijgesproken van hetgeen hem in strafrechtelijke zin ten laste is gelegd, is een nieuw feit in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Dit nieuwe feit vormt echter geen grond om de oorspronkelijke herzienings- en terugvorderingsbeslissing te wijzigen. Het feit dat appellant in strafrechtelijke zin niets te verwijten valt, laat onverlet dat appellant in de hier relevante periode werkzaamheden heeft verricht als zelfstandige die hij niet heeft gemeld bij het Uwv.
4.7.
Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel, waarbij hij heeft gewezen op de behandeling door het Uwv van zijn medevennoot bij wie een lager bedrag is teruggevorderd is evenmin een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Bij een novum moet het gaan om een feit dat of een omstandigheid die betrekking heeft op het oorspronkelijke besluit. Daarvan is geen sprake. Verwezen wordt naar de uitspraak CRvB 18 mei 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX6741.
4.8.
Appellant heeft een beroep gedaan op dringende redenen op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk zou moeten afzien van terugvordering. Volgens vaste rechtspraak van de Raad hebben dringende redenen alleen betrekking op de gevolgen van - in dit geval - de terugvordering. Van onaanvaardbare gevolgen is hier niet gebleken.
4.9.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.8 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak, onder verbetering van de gronden, dient te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en M. Greebe en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) D. Heeremans
IvR