ECLI:NL:CRVB:2014:9

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2014
Publicatiedatum
8 januari 2014
Zaaknummer
11-2004 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op WW-uitkering en vergoeding van bezwaarkosten na tussenuitspraak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2011. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een WW-uitkering aan appellante, die met ingang van 12 oktober 2009 een voorschot op haar uitkering was geweigerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad had eerder, op 28 augustus 2013, een tussenuitspraak gedaan waarin werd geoordeeld dat de rechtbank een onjuiste maatstaf had aangelegd bij de toetsing van het bestreden besluit. Het Uwv werd opgedragen het gebrek in het besluit te herstellen en daarbij ook de vaststelling van het recht op de WW-uitkering van appellante te betrekken.

In het nieuwe besluit van 9 oktober 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante recht heeft op een WW-uitkering, maar verzuimd te beslissen op het verzoek om vergoeding van bezwaarkosten. De Raad heeft geoordeeld dat het besluit van 9 oktober 2013 vernietigd moet worden voor zover het betreft de vergoeding van bezwaarkosten. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de kosten van appellante, die in totaal € 3.068,- bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 153,- aan appellante moet vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het Uwv en de noodzaak om ook verzoeken om vergoeding van kosten in de besluitvorming mee te nemen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

11/2004 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 februari 2011, 10/3940 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 28 augustus 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1581) een tussenuitspraak gedaan.
Het Uwv heeft een besluit ingezonden van 9 oktober 2013.
Appellante heeft een zienswijze gegeven op het besluit.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting.

OVERWEGINGEN

1.
Bij de tussenuitspraak is geoordeeld dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft aangelegd bij de toetsing van het bestreden besluit, waarbij aan appellante met ingang van
12 oktober 2009 een voorschot op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) is geweigerd, en dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Aan het Uwv is opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daaraan is toegevoegd dat het voor de hand ligt dat het Uwv bij herstel van zijn besluitvorming over een voorschot op de WW-uitkering ook de vaststelling van het recht van appellante op die uitkering betrekt.
2.
Bij besluit van 9 oktober 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van
12 oktober 2009 recht heeft op een WW-uitkering. Het besluit geeft inzicht in de duur en hoogte van die uitkering.
3.
Appellante heeft verzocht om vergoeding van haar kosten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit overwegingen 4.5 en 4.6 van de tussenuitspraak volgt dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit moeten worden vernietigd.
4.2.
Met het besluit van 9 oktober 2013 heeft het Uwv beslist over het WW-recht van appellante. Dat betekent dat nadere besluitvorming over het verlenen van een voorschot niet nodig is. Om die reden zal het besluit van 2 december 2009, waartegen het bezwaar van appellante was gericht, worden herroepen.
4.3.
Uit de zienswijze van appellante volgt dat zij zich met de bij het besluit van
9 oktober 2013 vastgestelde duur en hoogte van de WW-uitkering kan verenigen.
4.4.
Het Uwv heeft verzuimd bij het besluit van 9 oktober 2013 te beslissen op het in haar bezwaarschrift van 29 december 2009 opgenomen verzoek van appellante om bezwaarkosten te vergoeden. Het besluit van 9 oktober 2013 zal worden vernietigd voor zover daarbij op dat verzoek niet is beslist.
4.5.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 944,- in bezwaar, € 944,- in beroep en € 1.180,- in hoger beroep, totaal € 3.068,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 april 2010 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • herroept het besluit van 2 december 2009;
  • vernietigt het besluit van 9 oktober 2013, voor zover daarbij niet is beslist over de vergoeding van bezwaarkosten;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.068,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en
M. Greebe, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) D. Heeremans

QH