In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2011. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een WW-uitkering aan appellante, die met ingang van 12 oktober 2009 een voorschot op haar uitkering was geweigerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad had eerder, op 28 augustus 2013, een tussenuitspraak gedaan waarin werd geoordeeld dat de rechtbank een onjuiste maatstaf had aangelegd bij de toetsing van het bestreden besluit. Het Uwv werd opgedragen het gebrek in het besluit te herstellen en daarbij ook de vaststelling van het recht op de WW-uitkering van appellante te betrekken.
In het nieuwe besluit van 9 oktober 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante recht heeft op een WW-uitkering, maar verzuimd te beslissen op het verzoek om vergoeding van bezwaarkosten. De Raad heeft geoordeeld dat het besluit van 9 oktober 2013 vernietigd moet worden voor zover het betreft de vergoeding van bezwaarkosten. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de kosten van appellante, die in totaal € 3.068,- bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 153,- aan appellante moet vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het Uwv en de noodzaak om ook verzoeken om vergoeding van kosten in de besluitvorming mee te nemen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.