ECLI:NL:CRVB:2014:889

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
12-4613 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de rechtsgeldigheid van de aangevallen uitspraak

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich met longklachten ziek had gemeld na een periode van werkloosheid. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door de zaak zonder nadere zitting af te doen, nadat er nieuwe stukken waren ingediend. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en doet de zaak zonder terugwijzing af, omdat er voldoende medische en arbeidskundige grondslag is voor de beslissing van het Uwv dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering.

Appellant had in hoger beroep de gronden van zijn beroep herhaald, maar de Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid op goede gronden heeft vastgesteld op minder dan 35%. De Raad onderschrijft de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts en concludeert dat de rapportages van de psycholoog en de bedrijfsarts niet als leidend kunnen worden aangemerkt voor de WIA-beoordeling. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering en verklaart het beroep ongegrond.

Daarnaast wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant in hoger beroep, die zijn begroot op € 974,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 5 februari 2014.

Uitspraak

12/4613 WIA
Datum uitspraak: 19 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
17 juli 2012, 11/962 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. van Wolde, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2013.
Namens appellant is verschenen mr. Van Wolde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant, voorheen werkzaam als montagemedewerker staalconstructies, heeft zich met ingang van 6 april 2009 vanuit een situatie dat hij uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld met longklachten.
2.
Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is de mate van arbeidsongeschiktheid na een medisch en arbeidskundig onderzoek met ingang van 29 maart 2011 vastgesteld op minder dan 35%. Bij besluit van 24 januari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat met ingang van 29 maart 2011 geen recht was ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA.
3.
In de bezwaarprocedure heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat onder meer wat betreft het geheugen en de concentratie. Aangevoerd is dat appellant niet goed functioneert in arbeid in WSW-verband en een beperking aan de orde is voor deadlines en hoog handelingstempo. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft appellant onder meer een Beslistabel voor WSW-indicatie overgelegd. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant in verband met de longklachten aanvullend beperkt geacht voor stof, rook, gas en damp en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op dat aspect aangescherpt. De bezwaararbeidsdeskundige heeft na een correctie van het maatmanloon de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 33%. Bij besluit van 1 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
4.
In beroep heeft appellant naast een herhaling van de eerdere gronden van bezwaar de rapporten van de bedrijfsarts en de psycholoog die aan de WSW-indicatie ten grondslag hebben gelegen overgelegd. Verder is een verklaring overgelegd. van de directeur van de basisschool waar appellant in 2011 enkele maanden heeft gewerkt als conciërge. Het Uwv heeft op de stukken gereageerd.
5.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5.1.
De rechtbank heeft het onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig geacht en geen aanknopingspunten gevonden voor het standpunt dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat - voor zover appellant zich niet met de berekening van het maatmanloon kan verenigen - zij geen reden ziet aan de juistheid van de berekening te twijfelen.
6.
In hoger beroep heeft appellant de gronden van het beroep in essentie herhaald. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gronden gericht tegen de arbeidskundige beoordeling niet gehandhaafd zijn.
7.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
7.1.
Ambtshalve wordt eerst beoordeeld of de wijze waarop de aangevallen uitspraak tot stand is gekomen zich verdraagt met artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van dit artikel, dat van openbare orde is, kan het beroep buiten nadere zitting worden afgedaan, indien partijen daartoe schriftelijk toestemming hebben verleend. In dit geval heeft het Uwv, nadat beide partijen die toestemming hadden gegeven, nadere stukken ingezonden. Vervolgens heeft de rechtbank uitspraak gedaan. De rechtbank heeft daarmee in strijd gehandeld met artikel 8:57 van de Awb. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, onder meer de uitspraak van 30 januari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8709, staat het de rechter niet vrij om in geval er nieuwe gedingstukken aan het procesdossier worden toegevoegd, zonder meer op basis van de toestemming die eerder is gegeven de zaak buiten zitting af te doen. Het achterwege laten van een vervolgzitting is in die situatie eerst mogelijk, indien de partijen na kennisname van de naderhand overgelegde gedingstukken te kennen hebben gegeven dat de door hen verleende toestemming van kracht blijft. In dit geval heeft de rechtbank appellant niet opnieuw om toestemming verzocht. De aangevallen uitspraak dient om deze reden wegens strijd met artikel 8:57 van de Awb te worden vernietigd. Nu de zaak naar het oordeel van de Raad geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft, wordt de zaak zonder terugwijzing afgedaan.
7.2.
De rechtbank heeft met juistheid het medisch onderzoek van het Uwv onderschreven en terecht geoordeeld dat de rapportages van psycholoog A. Leidekker en van de bedrijfsarts die beide in het kader van de WSW-indicatie zijn opgesteld, niet als leidend kunnen worden aangemerkt voor de WIA-beoordeling. De rechtbank heeft op goede gronden de reactie van de bezwaarverzekeringsarts onderschreven, waarbij te kennen is gegeven dat de rapportage van Leidekker beknopt is en eigenlijk slechts een conclusie van een intelligentietest bevat en een beschouwing. Bovendien dateert de informatie van ruim voor de datum in geding. De bevindingen uit dat onderzoek zijn om die reden niet zonder meer van toepassing op de beoordeling van de medische situatie rond 29 maart 2011. Verder zijn de bedrijfsarts en Leidekker niet eenduidig in de door hen ingeschatte arbeidsmogelijkheden van appellant. Zo heeft Leidekker een beperking ten aanzien van handelingstempo aangewezen geacht, terwijl de bedrijfsarts dit niet aan de orde achtte. Wat betreft de longklachten heeft de bezwaarverzekeringsarts op goede gronden overwogen dat uit informatie van de longarts naar voren is gekomen dat sprake is geweest van een toename van die klachten rond februari 2010, en dat de situatie in december 2010 alweer was gestabiliseerd. Niet gebleken is dat bij het vaststellen van de beperkingen met de longklachten te weinig rekening is gehouden, nu de bezwaarverzekeringsarts om preventieve redenen een aanvullende beperking in de FML had opgenomen voor stof, rook, gas en damp. Appellant wordt dan ook niet gevolgd in zijn standpunt dat het Uwv zijn arbeidsmogelijkheden heeft overschat.
7.4.
Uit 7.1, 7.2 en 7.3 volgt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 29 maart 2011 op goede gronden heeft bepaald op minder dan 35% en terecht heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
8.
De Raad ziet aanleiding het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op 2 x € 487,- = € 974,- (indiening beroepschrift en bijwonen zitting).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 1 augustus 2011 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 974,-;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en B.M. van Dun en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) Z. Karekezi
sg