In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft een geschil tussen appellante, A. te B., en het college van burgemeester en wethouders van Heerlen over de uitkeringsspecificatie van december 2008. De Raad had eerder op 24 januari 2012 een tussenuitspraak gedaan waarin een gebrek in het besluit van het college werd geconstateerd. Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het college op 21 maart 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waar appellante haar zienswijze op heeft gegeven. Appellante heeft vervolgens schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Raad heeft vastgesteld dat de behandeling van de zaak aanzienlijk langer heeft geduurd dan redelijkerwijs te verwachten was. De Raad heeft de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan het bestuursorgaan toegerekend, omdat de vertraging voortkwam uit het toepassen van een bestuurlijke lus. De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellante en heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de uitkeringsspecificatie over december 2008. Tevens heeft de Raad het onderzoek heropend voor een nadere uitspraak over de gevraagde schadevergoeding.