In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 28 december 2005. De Raad heeft in een tussenuitspraak van 7 december 2012 geoordeeld dat de appellant een arbeidskundige rapportage moest aanleveren, omdat er geen toename van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld. Appellant heeft hierop gereageerd met nadere rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige, die de beperkingen van betrokkene hebben vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De Raad heeft vastgesteld dat appellant voldoende heeft aangetoond dat er geen sprake is van toename van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene.
Daarnaast heeft de gemachtigde van betrokkene tijdens de zitting op 26 oktober 2012 een beroep gedaan op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, met het verzoek om schadevergoeding wegens de lange duur van de procedure. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden en heeft besloten het onderzoek te heropenen om te beslissen over het verzoek om schadevergoeding. De Raad heeft appellant ook veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.652,-. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 24 februari 2009 blijven in stand.