ECLI:NL:CRVB:2014:696
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting en niet-gemelde inkomsten uit handel
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 1 januari 1997 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Arnhem en de rechtbank Oost-Nederland. De aanleiding voor de intrekking van de bijstand was een onderzoek door de Sociale Recherche Regio Rivierenland, dat aan het licht bracht dat appellant mogelijk inkomsten had uit de verkoop van gestolen goederen, waaronder elektrische fietsen en boten. Het college van burgemeester en wethouders van Culemborg heeft op basis van deze bevindingen de bijstand van appellanten met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 82.422,54 teruggevorderd.
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat de intrekking van de bijstand niet volledig kon worden onderbouwd, omdat niet alle onderzoeksresultaten voldoende feitelijke grondslag boden. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat appellanten inkomsten uit de verkoop van boten en fietsen hadden, die zij niet hadden gemeld, wat leidde tot een schending van de inlichtingenverplichting. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om de gebreken in het besluit te herstellen, wat resulteerde in een nader besluit waarin de bijstand over bepaalde periodes werd ingetrokken en herzien.
In de einduitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het nader besluit ongegrond verklaard, evenals het beroep tegen het maatregelbesluit, waarin de bijstand met 100% werd verlaagd gedurende een maand. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraken en oordeelt dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering rechtmatig zijn, gezien de schending van de inlichtingenverplichting door appellanten. De Raad concludeert dat de opgelegde maatregel proportioneel is en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.