ECLI:NL:CRVB:2011:BU4600

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4382 WWB + 09/4383 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens bezit van een auto en overschrijding van het vrij te laten vermogen

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda. De rechtbank had eerder de besluiten van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg om de bijstand van appellant in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, ongegrond verklaard. De aanleiding voor deze besluiten was het bezit van een Mercedes, waarvan het College meende dat deze auto tot het vermogen van appellant behoorde, waardoor hij de grens van het vrij te laten vermogen overschreed.

De Raad stelt vast dat appellant feitelijk de beschikkingsmacht over de Mercedes had, ondanks dat deze op naam van een vriend stond. De Raad oordeelt dat de onderzoeksbevindingen van het Team Fraudebestrijding voldoende bewijs leveren dat appellant in de periode van 16 oktober 2008 tot en met 12 februari 2009 over de auto beschikte. De Raad wijst erop dat het kentekenbewijs op naam van de vriend van appellant staat, maar dat dit niet uitsluit dat appellant de auto feitelijk gebruikte en daarmee de bijstandsregels overtrad.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak wordt openbaar gedaan op 15 november 2011.

Uitspraak

09/4382 WWB
09/4383 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 15 juli 2009, 09/2529, 09/1890, 09/2659 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 4 oktober 2011, waar partijen, met bericht van verhindering, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Naar aanleiding van de constatering dat appellant gebruik maakt van een Mercedes met het kenteken [nummer] (hierna: Mercedes) heeft het Team Fraudebestrijding van de sector Sociale Zaken van de gemeente Tilburg een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader is onder andere dossieronderzoek verricht, zijn verzekeringsmaatschappij Fortis en tussenpersoon Match Financiële Diensten om inlichtingen verzocht, is een getuige gehoord en is appellant zelf verhoord. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport uitkeringsfraude van 4 februari 2009.
1.3. De onderzoeksresultaten zijn voor het College aanleiding geweest om bij besluit van 12 februari 2009 de bijstand van appellant met ingang van 16 oktober 2008 in te trekken. Bij besluit van 9 april 2009 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 februari 2009 ongegrond verklaard. De besluitvorming berust op de overweging dat appellant vanaf 16 oktober 2008 de beschikking heeft over een auto van het merk Mercedes met een zodanige waarde dat hij beschikt over een vermogen dat de toepasselijke grens van het vrij te laten vermogen overtreft.
1.4. Bij besluit van 18 februari 2009 heeft het College de over de periode van 16 oktober 2008 tot en met 31 januari 2009 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 3.703,75 van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 7 mei 2009 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 februari 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen de besluiten van 9 april 2009 en 7 mei 2009 ongegrond verklaard. Daartoe is onder meer overwogen dat de beschikbare gegevens voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat de Mercedes tot het vermogen van appellant behoort.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, waarbij hij heeft verwezen naar de gronden die hij in de bezwaar- en beroepsprocedure heeft aangevoerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het College heeft de intrekking van de bijstand niet beperkt tot een bepaalde periode. Gelet op de vaste rechtspraak van de Raad loopt de hier te beoordelen periode van, de datum van de intrekking van de bijstand, 16 oktober 2008, tot en met de datum van het primaire besluit, 12 februari 2009.
4.2. Niet in geschil is dat appellant in de periode in geding gebruik heeft gemaakt van de Mercedes. Appellant stelt zich evenwel op het standpunt dat de Mercedes eigendom is van [R.], en dat hij uitsluitend overdag gebruik mocht maken van de Mercedes.
4.3. Naar vaste rechtspraak van de Raad rechtvaardigt het gegeven dat het kentekenbewijs van een auto op naam van de betrokkene staat, de vooronderstelling dat deze auto een bestanddeel van diens vermogen vormt waarover hij ook daadwerkelijk de beschikking heeft of redelijkerwijs kan beschikken.
4.4. In het onderhavige geval is geen sprake van een situatie als bedoeld in 4.3. De Mercedes stond immers niet op naam van appellant geregistreerd, maar op naam van [R.]. De Raad is evenwel van oordeel dat de onderzoeksbevindingen van het Team Fraudebestrijding, in onderlinge samenhang bezien, voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellant in de in geding zijnde periode feitelijk de beschikkingsmacht over de Mercedes had en dat deze tot zijn vermogen dient te worden gerekend. Daartoe overweegt de Raad het volgende.
4.5. [R.] heeft op 2 januari 2009 tegenover een frauderechercheur verklaard dat hij de Mercedes sinds 16 oktober 2008 op zijn naam heeft staan als vriendendienst voor appellant, die een goede vriend van hem is. De Raad ziet geen aanknopingspunt voor het oordeel dat deze verklaring niet overeenkomstig de waarheid is afgelegd. Daarbij tekent de Raad aan dat appellant tijdens zijn verhoor op 27 januari 2009 heeft verklaard dat tussen hem en [R.] een vriendschap is ontstaan.
4.6. Voorts blijkt uit de van de verzekeringsmaatschappij Fortis ontvangen informatie dat [R.] weliswaar de verzekeringnemer is van de Mercedes, maar dat appellant sinds 16 oktober 2008 staat geregistreerd als regelmatige bestuurder van deze auto.
4.7. De Raad kent, met de rechtbank en het College, tevens waarde toe aan de gang van zaken rond de aankoop van de Mercedes. Uit de gedingstukken is gebleken dat appellant op 16 oktober 2008 samen met [R.] naar automobielbedrijf [automobielbedrijf] in [vestigingsplaats] is gegaan. Tijdens dat bezoek heeft appellant de op zijn naam staande Mercedes met kenteken [nummer] verkocht voor een bedrag van € 4.500,--, en is de Mercedes met kenteken [nummer] aangekocht voor € 6.000,--. Dat het [R.] was die de Mercedes tegen contante betaling heeft aangekocht, zoals appellant tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verklaard, komt de Raad gelet op de verklaring van [R.] dat hij de Mercedes als vriendendienst voor appellant op naam heeft staan niet aannemelijk voor. In dat kader acht de Raad eveneens van belang dat appellant hierover tijdens de verhoren op 27 januari 2009 en 3 februari 2009 niets heeft verklaard.
4.8. Gezien het voorgaande slaagt het hoger beroep van appellant niet. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en J.N.A. Bootsma en J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2011.
(get.) J.F. Bandringa.
(get.) J. van Dam.
HD