ECLI:NL:CRVB:2014:615
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand met betrekking tot meerdere periodes en herhaalde bijstandsaanvraag
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die tot 1 maart 2007 en vanaf 1 maart 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Veendam blokkeerde de bijstandsbetaling per 1 juni 2011, waarna appellante op 24 juni 2011 een nieuwe aanvraag indiende. Deze aanvraag werd afgewezen, evenals de terugvordering van eerder verstrekte bijstand over de maanden januari en februari 2007 en de periode van 1 maart 2008 tot en met 31 mei 2011, wat resulteerde in een terugvordering van € 25.549,81. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond.
Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat zij met terugwerkende kracht bijstand zou moeten ontvangen vanaf 2 juni 2011. Ook stelde zij dat de lening van € 966,- die zij van een derde had ontvangen, niet als inkomen moest worden aangemerkt, omdat er een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting aan verbonden was. Het college had echter de lening als inkomen aangemerkt, omdat de leenovereenkomst onvoldoende concrete aflossingsverplichtingen bevatte.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen grond was voor bijstandsverlening met terugwerkende kracht over de periode van 2 juni 2011 tot en met 3 augustus 2011, omdat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd. Voor de periode van 4 augustus 2011 tot en met 22 september 2011 was er ook geen aanleiding om van het uitgangspunt af te wijken dat geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de aanvraag. De Raad oordeelde verder dat het college ten onrechte de vordering van € 25.549,81 op appellante niet had meegenomen bij de vaststelling van haar vermogen per 23 september 2011. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking had op de vaststelling van het vermogen en het vrij te laten vermogen van appellante per 23 september 2011, en herstelde deze bedragen. De Raad veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van appellante.