ECLI:NL:CRVB:2014:486
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op studentenreisproduct gekoppeld aan inschrijving bij onderwijsinstelling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de oplegging van een vordering voor het studentenreisproduct aan appellante, die van augustus tot en met november 2012 niet ingeschreven was bij haar onderwijsinstelling. De Raad oordeelt dat appellante in die periode geen recht had op studiefinanciering en het studentenreisproduct, omdat deze rechten zijn gekoppeld aan de inschrijving bij een universiteit of hogeschool. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellante had moeten weten dat haar recht op het studentenreisproduct eindigde op het moment van uitschrijving. De Raad wijst erop dat het de eigen verantwoordelijkheid van appellante is om wijzigingen in haar inschrijving door te geven en dat de Minister niet verplicht is om regelmatig controles uit te voeren. De stelling van appellante dat een tijdelijke uitschrijving haar recht op het studentenreisproduct zou behouden, wordt verworpen. De Raad concludeert dat de vordering van de Minister op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) terecht is en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.