ECLI:NL:CRVB:2014:471
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over bijstandsverlening en de kwalificatie van ontvangen giften
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de bijstandsverlening op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) aan appellanten, die een aanvraag om bijstand hebben ingediend op 23 december 2009. Het dagelijks bestuur van de Dienst Werk en Inkomen Lekstroom te Nieuwegein had bij besluit van 26 juli 2010 bijstand toegekend met ingang van 1 maart 2010, maar de bijstand over de periode van 23 december 2009 tot 1 maart 2010 geweigerd. Dit besluit werd later ingetrokken, maar de rechtbank oordeelde dat het dagelijks bestuur niet voldoende had gemotiveerd waarom de bijstand was geweigerd en heeft het dagelijks bestuur opdracht gegeven om een nieuw besluit te nemen.
De Centrale Raad heeft in deze tussenuitspraak geoordeeld dat de ontvangen bedragen door appellanten, die als giften zijn aangemerkt, niet als inkomsten moeten worden toegerekend aan de maanden waarin ze zijn ontvangen, tenzij deze giften uit het oogpunt van bijstandsverlening onverantwoord zijn. De Raad heeft vastgesteld dat het dagelijks bestuur niet had aangetoond dat de giften onverantwoord waren en dat appellanten deze vrij konden besteden. De Raad heeft het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellanten en heeft het dagelijks bestuur opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen over de bijstandsverlening, waarbij de giften in overweging moeten worden genomen.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering door het dagelijks bestuur bij besluiten over bijstandsverlening en de kwalificatie van ontvangen giften. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en bevestigd, en heeft het dagelijks bestuur opgedragen om de nodige stappen te ondernemen om het gebrek in de besluitvorming te herstellen.