ECLI:NL:CRVB:2012:BW6568

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3394 WWB + 09-3395 WWB + 12-968 WWB + 12-969 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen bijzondere bijstand voor kosten eigen bijdrage thuiszorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde. De betrokkenen, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], hadden aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor thuiszorg. Het college had deze aanvragen afgewezen, met als argument dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank Groningen en verklaarde de beroepen tegen de besluiten van 13 januari 2012 ongegrond.

De Raad oordeelde dat de kosten van de eigen bijdrage voor thuiszorg niet als noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden aangemerkt, omdat deze voortvloeien uit de eigen keuze van betrokkenen om geen gebruik te maken van de collectieve ziektekostenverzekering van de gemeente. De Raad benadrukte dat deze verzekering geen extra kosten met zich meebracht en de kosten dekte die in geding waren. De Raad concludeerde dat het college terecht de aanvragen om bijzondere bijstand had afgewezen.

Daarnaast werd het college veroordeeld in de proceskosten van betrokkenen tot een bedrag van € 805,--, te betalen aan de griffier van de Raad. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de Raad heeft de betrokkenen en het college de gelegenheid gegeven om hun zienswijze naar voren te brengen, maar uiteindelijk is besloten zonder nadere zitting uitspraak te doen.

Uitspraak

09/3394 WWB
09/3395 WWB
12/968 WWB
12/969 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Groningen van 14 mei 2009, 08/798 en 08/799 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde (appellant),
[betrokkene 1] en [betrokkene 2], beiden wonende te [woonplaats] (betrokkenen)
Datum uitspraak: 22 mei 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. E.P. Groot, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2011. Appellant heeft zich doen vertegenwoordigen door J.D.G. de Vries. Voor betrokkenen is verschenen mr. Groot.
Na een tussenuitspraak van 29 november 2011, LJN BU9675, heeft appellant op 13 januari 2012 nieuwe beslissingen op bezwaar genomen.
Bij schrijven van 30 januari 2012 hebben betrokkenen hun zienswijze over die besluiten naar voren gebracht.
Partijen hebben de Raad toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1. De Raad verwijst voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij uitgaat bij zijn oordeelsvorming naar zijn tussenuitspraak van 29 november 2011. Hieraan voegt de Raad het volgende toe.
1.1. In zijn tussenuitspraak heeft de Raad geoordeeld dat de aangevallen uitspraken, waarbij de besluiten van 5 augustus 2008 zijn vernietigd, voor bevestiging in aanmerking komen, omdat appellant bij zijn beoordeling van de vraag of er voor betrokkenen sprake is van een voorliggende voorziening is afgeweken van zijn eigen beleidsregel dan wel bestendige gedragslijn. De aanvragen van betrokkenen om bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor thuiszorg zijn ten onrechte afgewezen op de grond dat sprake is van een voorliggende voorziening als bedoeld in de toelichting op artikel 10 van de richtlijnen bijzondere bijstand van de gemeente Vlagtwedde. De Raad heeft aanleiding gezien appellant op te dragen om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in de besluiten van 5 augustus 2008 te herstellen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen.
1.2. Bij besluiten van 13 januari 2012 heeft appellant de bezwaren van betrokkenen wederom ongegrond verklaard. Aan deze besluiten heeft appellant ten grondslag gelegd dat de aanvragen van betrokkenen om bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage thuiszorg worden afgewezen, omdat deze kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Het feit dat betrokkenen weigeren deel te nemen aan de collectieve ziektekostenverzekering van appellant, is geen bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.3. Betrokkenen hebben aangevoerd dat ook deze besluiten onvoldoende dan wel innerlijk tegenstrijdig zijn gemotiveerd. Op grond van het eigen beleid van appellant kan betrokkenen niet worden verweten dat zij elders zijn verzekerd.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1. De Raad stelt vast dat nu appellant met de besluiten van 13 januari 2012 niet aan de bezwaren van betrokkenen is tegemoetgekomen, de gedingen in hoger beroep, gelet op de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, zich mede uitstrekken tot deze nieuwe besluiten.
2.2. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
2.3. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB moet eerst beoordeeld worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of die kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft.
2.4. De kosten van betrokkenen van de eigen bijdrage voor thuiszorg doen zich voor, maar kunnen niet worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. Daarbij is van belang dat deze kosten voortvloeien uit de eigen keuze van betrokkenen om geen gebruik te maken van de mogelijkheid over te stappen naar de collectieve ziektekostenverzekering van de gemeente, terwijl aan deze verzekering geen extra kosten voor betrokkenen zijn verbonden en deze verzekering de hier in geding zijnde kosten dekt. Het college heeft de aanvragen om bijzondere bijstand dan ook terecht afgewezen.
2.5. De Raad komt op grond van hetgeen in de tussenuitspraak en onder 2.4 is overwogen tot de hieronder vermelde beslissing.
3. Aanleiding bestaat appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkenen in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 805,-- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verweerschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep en een half punt voor het indienen van de zienswijze, bij een zaak van gemiddeld gewicht).
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraken;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 13 januari 2012 ongegrond;
- veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkenen tot een bedrag van € 805,--, te
betalen aan de griffier van de Raad;
- bepaalt dat van het college een griffierecht wordt geheven van in totaal € 894,--.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en J.N.A. Bootsma en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2012.
(get.) J.F. Bandringa.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
IJ