Uitspraak
22 augustus 2012, 11/6202 (aangevallen uitspraak)
drs. M.P.W.M. Wiertz.
OVERWEGINGEN
21 januari 2009 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 9 februari 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. In de bijlage van dat besluit is tevens bepaald dat de
WGA-uitkering voorlopig als voorschot aan appellante zal worden betaald in afwachting van kopieën van haar loonstroken waarin duidelijk staat vermeld wat haar SV-loon is. De opgave van het SV-loon is nodig om de uitkering definitief vast te stellen.
1 augustus 2011, onverschuldigd voorschotten op grond van de Wet WIA zijn betaald tot een bedrag van € 15.535,38. Het hoger beroep beperkt zich tot de terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering.
SV-loon nodig is om de uitkering definitief vast te stellen. Daarbij heeft het Uwv opgemerkt dat het voorschot met de definitieve uitkering zal worden verrekend en appellante een apart bericht zal ontvangen waarin staat of zij een nabetaling krijgt of een bedrag moet terugbetalen. In voornoemde bijlage heeft het Uwv appellante verzocht om kopieën van haar loonstroken op te sturen waarop duidelijk staat vermeld wat haar SV-loon is. Eerst op
19 juli 2011 zijn de betreffende loonstroken door de werkgever aan het Uwv toegezonden. Appellante heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat haar werkgever in februari 2009 al aan het Uwv melding heeft gemaakt van de hoogte van haar inkomen, dan wel het SV-loon. Ook is niet gebleken dat appellante het Uwv zelf adequaat heeft ingelicht. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA rust op appellante de verplichting om op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie te verschaffen waarvan het haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering. Uit de stukken blijkt dat het bedrag dat appellante vanaf maart 2009 aan loon en uitkering ontving ruim hoger was dan het inkomen dat zij voorheen voor de toekenning van de WIA-uitkering bij haar werkgever verdiende en het appellante dus redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij een te hoge uitkering ontving. De Raad is dan ook van oordeel dat ten aanzien van appellante niet gezegd kan worden dat het Uwv in redelijkheid niet tot zijn beslissing tot terugvordering heeft kunnen komen.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.948,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 156,- vergoedt.