ECLI:NL:CRVB:2014:4271

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
12-5754 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld op basis van onjuiste maatstaf arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die ziekengeld ontving, had in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte een aangekondigde psychiatrische expertise niet had afgewacht. De zaak betreft de beëindiging van het ziekengeld van de appellant door het Uwv, dat stelde dat hij per 22 december 2011 weer arbeidsgeschikt was voor de functies die eerder in het kader van de Wet WIA aan hem waren toegewezen. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv ten onrechte de maatstaf arbeid had gebaseerd op de in 2007 geselecteerde WIA-functies, terwijl de appellant in de jaren 2008 en 2009 als projectmedewerker had gewerkt. De Raad oordeelde dat de maatstaf arbeid correct moest worden vastgesteld op basis van het werk dat de appellant daadwerkelijk had verricht. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.198,15 bedragen, en moet het Uwv het griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de maatstaf arbeid bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

12/5754 ZW
Datum uitspraak: 17 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
3 oktober 2012, 12/4213 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.P.J.M. van Gestel hoger beroep ingesteld en een psychiatrische expertise en een reactie van zijn medisch adviseur ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op vragen van de Raad gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gestel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is bij besluit van 14 september 2007 een uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd omdat hij per
11 september 2007 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en in staat is de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
1.2.
Per 1 februari 2008 is appellant gaan werken als projectmedewerker BAG bij [BV]Na zijn ontslagname heeft hij aansluitend vanaf 1 september 2009 ongeveer een maand gewerkt bij de gemeente Leidschendam-Voorburg. Na ontslag uit die functie is aan hem per 15 december 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit die werkloosheidssituatie heeft appellant zich per 9 april 2010 vanwege psychische en verslavingsproblemen ziek gemeld en is hem ziekengeld toegekend.
2. Bij besluit van 20 december 2011 is het ziekengeld met ingang van 22 december 2011 beëindigd omdat appellant per die datum arbeidsgeschikt geacht wordt voor de eerder aan hem geduide WIA-functies. Volgens het Uwv is zijn belastbaarheid weer gelijk aan die, vermeld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) uit 2007. Het tegen dat besluit ingediende bezwaar is bij besluit van 12 april 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, samengevat, overwogen dat het bestreden besluit op een zorgvuldig medisch onderzoek is gebaseerd en dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellant weer geschikt is voor de eerder in het kader van de
Wet WIA geduide functies. De rechtbank overwoog dat er geen aanleiding was appellant alsnog in de gelegenheid te stellen een psychiatrische expertise te laten opstellen.
4. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte de aangekondigde psychiatrische expertise niet heeft afgewacht. Met verwijzing naar het alsnog in hoger beroep ingebrachte rapport van prof.dr. R.S. Kahn heeft appellant gesteld arbeidsongeschikt te zijn gebleven.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak is bij de beoordeling van ongeschiktheid tot werken in de zin van de Ziektewet (ZW), de maatstaf arbeid de laatstelijk voor het intreden van de ongeschiktheid feitelijk verrichte arbeid. Dit geldt ook na een afschatting - op basis van geschiktheid voor de maatgevende arbeid dan wel voor geselecteerde functies - indien betrokkene nadien in enig werk heeft hervat, behoudens uitzonderingen zoals in het geval betrokkene heeft hervat in werk dat ongeschikt voor hem is (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2012:BW6932).
5.2.
Zoals inmiddels door het Uwv is erkend, is bij het bestreden besluit ten onrechte als maatstaf arbeid gehanteerd de in 2007 in het kader van de wet WIA geselecteerde functies zodat het bestreden besluit op een onjuiste grondslag berust en voor vernietiging in aanmerking komt.
5.3.
Het Uwv hanteert nu als maatstaf arbeid het werk zoals appellant dat in 2008 en 2009 heeft verricht als projectmedewerker BAG. Appellant heeft daartegen geen nadere gronden aangevoerd en ook de Raad acht deze maatstaf juist. Appellant heeft als projectmedewerker meer dan een jaar gewerkt en na zijn ontslagname slechts kort bij de gemeente Leidschendam-Voorburg, waarna hij in de proeftijd werd ontslagen. Tussen partijen is niet in geschil - en ook de Raad gaat ervan uit - dat dit laatste werk niet als maatstaf kan gelden.
5.4.
Het Uwv heeft de beëindiging van het ziekengeld per 22 december 2011 gehandhaafd op de grond dat appellant volgens het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
11 juni 2014 op de datum in geding belastbaar was overeenkomstig de belastbaarheid zoals vermeld in de FML uit 2007 en dat de belastende aspecten in het werk als projectmedewerker BAG, zoals door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 6 juni 2014 weergegeven, de belastbaarheid van appellant niet te boven gaan. Daarbij heeft deze verzekeringsarts, na overleg met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, van belang geacht dat geen sprake was van een commerciële setting zoals onderhandelen bij verkoop, commerciële “targets” en het sluiten van overeenkomsten. Dit standpunt kan worden gevolgd. Daarbij wordt met name overwogen dat niet is gebleken dat de medische oordeelsvorming onzorgvuldig of onjuist zou zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de door appellant ingebrachte expertise van psychiater Kahn, van het onderzoek van GZ-psycholoog G. Glaser en van de eerdere medische gegevens ten tijde van de beoordeling van de WIA-aanspraken in 2007. Glaser acht het het meest waarschijnlijk dat bij appellant sprake is van een schizoaffectieve stoornis. Kahn ziet als diagnoses een pervasieve ontwikkelingsstoornis of een persoonlijkheidsstoornis NAO en geeft alleen arbeidsbeperkingen aan op sociaal gebied onder vermelding van de uit alcohol en cannabisafhankelijkheid voortvloeiende problematiek en de anamnestisch korte psychotische episodes. Deze gegevens zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk in de medische oordeelsvorming betrokken.
5.5.
Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastende aspecten van het werk als projectmedewerker BAG zou hebben onderschat, zoals ter zitting door appellant gesteld, wordt niet onderschreven. De werkzaamheden zijn ook naar de opvatting van appellant correct beschreven in het arbeidskundig rapport van 6 juni 2014. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 juni 2014 blijkt afdoende dat de verschillende belastende elementen in een nader overleg tussen deze arts en de arbeidsdeskundige zijn besproken en in dat rapport is inzichtelijk en overtuigend geconcludeerd dat de werkzaamheden door appellant ten tijde in geding konden worden verricht. Dat appellant inmiddels een verslechtering in zijn gezondheidssituatie heeft doorgemaakt, en weer ziekengeld ontvangt, doet aan het voorgaande niet af.
5.6.
Het door appellant in hoger beroep ingezonden advies van medisch adviseur
prof. dr. O.T. Terpstra van 17 oktober 2014 leidt niet tot een ander oordeel. Ter zitting heeft appellant erkend dat de overweging van de medisch adviseur over het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, dat deze appellant in aanmerking zou willen brengen voor een WIA-uitkering, berust op een onjuiste lezing van het rapport van 6 juni 2014.
5.7.
Hetgeen in 5.1 tot en met 5.6 is overwogen leidt tot de conclusie dat de nadere grondslag van het bestreden besluit niet wordt aangetast. Dit heeft tot gevolg dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, het beroep gegrond moet worden verklaard, het bestreden besluit moet worden vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand moeten worden gelaten.
6. Gelet op wat in 5.7 is overwogen is er geen aanleiding voor een veroordeling tot schadevergoeding.
7. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten in beroep en in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand, in beroep begroot op € 974,- en in hoger beroep op
€ 1.217,50 en wegens reiskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 6,65. Voorts zal worden bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 12 april 2012;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2198,15;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep vergoedt tot een bedrag van € 157,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) W. de Braal
nk