ECLI:NL:CRVB:2014:409

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
13-1962 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 22 maart 2013. Verzoeker, die in Marokko woont, had verzocht om herziening van de uitspraak waarbij zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) was afgewezen. Het verzoek om herziening werd ingediend op 12 april 2013, maar verzoeker is niet verschenen tijdens de zitting op 11 december 2013. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer en heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op 5 december 2007 had geweigerd verzoeker een WAO-uitkering toe te kennen. Het verzoek om herziening van dit besluit werd door het Uwv op 22 februari 2010 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 6 mei 2010 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen dit besluit op 10 februari 2011 ongegrond verklaard. De Raad heeft in zijn eerdere uitspraak van 22 maart 2013 bevestigd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere uitspraak zouden rechtvaardigen.

De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat volgens artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onherroepelijke uitspraak alleen kan worden herzien op basis van feiten die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden en die niet bekend waren bij de indiener van het verzoek. De door verzoeker overgelegde medische verklaring van 12 november 2013 was van na de eerdere uitspraak en de overige verklaringen waren niet nieuw of onbekend voor verzoeker. Daarom voldeed het verzoek niet aan de voorwaarden van de Awb en werd het afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/1962 WAO
Datum uitspraak: 12 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 22 maart 2013, 11/1717 WAO
Partijen:
[Verzoeker] te Marokko (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij een op 12 april 2013 bij de Raad binnengekomen brief verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 22 maart 2013, 11/1717 WAO.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2013. Verzoeker is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 5 december 2007 heeft het Uwv geweigerd verzoeker een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Het verzoek van verzoeker om dat besluit te herzien is door het Uwv bij besluit van
22 februari 2010 afgewezen. Het door verzoeker tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 mei 2010 ongegrond verklaard. Daarin heeft het Uwv zijn bij besluit van
22 februari 2010 ingenomen standpunt, dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gehandhaafd.
1.2. Het door verzoeker tegen het besluit van 6 mei 2010 ingestelde beroep is door de rechtbank Amsterdam bij uitspraak van 10 februari 2011, 10/2528 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5259, waarvan thans herziening wordt gevraagd, heeft de Raad deze uitspraak bevestigd. Daarin is overwogen dat de rechtbank terecht en met de juiste motivering heeft geoordeeld dat het besluit van 6 mei 2010 in stand kan blijven.
2.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
3.1.
Vastgesteld wordt dat de door verzoeker in deze procedure overgelegde medische verklaring van 12 november 2013 van ná 22 maart 2013 is. Ten aanzien van de overige door verzoeker in deze procedure overgelegde (medische) verklaringen, die van vóór
22 maart 2013 zijn, wordt overwogen dat niet gebleken is dat deze verklaringen niet voor deze datum bij verzoeker bekend waren, dan wel redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Dit betekent dat het verzoek niet voldoet aan de in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb genoemde voorwaarden en dat het verzoek moet worden afgewezen.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) S. Aaliouli
sg