ECLI:NL:CRVB:2014:3648
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting en gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving sinds 1 september 2004 bijstand als alleenstaande ouder. Naar aanleiding van een anonieme melding dat zij samenwoonde met een man, E, heeft de Sociale Recherche Twente een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met E, wat zij niet had gemeld aan het college. Het college heeft daarop de bijstandsverlening per 1 juli 2012 beëindigd en de gemaakte kosten teruggevorderd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar haar bezwaren zijn ongegrond verklaard.
De rechtbank Gelderland heeft de besluiten van het college bevestigd, maar appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. De Raad oordeelt dat de verklaringen van appellante en E voldoende bewijs leveren voor de gezamenlijke huishouding. De Raad stelt vast dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de bankrekeningen van haar kinderen, wat essentieel is voor het vaststellen van haar recht op bijstand.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de gezamenlijke huishouding, maar vernietigt de uitspraak met betrekking tot de terugvordering van de bijstand over de periode van 1 september 2004 tot 1 juli 2007. De Raad oordeelt dat het college onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat appellante in die periode bankrekeningen heeft verzwegen. De Raad draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en veroordeelt het college in de proceskosten van appellante.