ECLI:NL:CRVB:2014:3503

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
13-3453 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich op 25 maart 2009 ziek meldde met pijnklachten en psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per 21 maart 2012 minder dan 35% zou zijn. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was vastgesteld. Appellant had in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat zijn rug- en nekklachten, evenals zijn psychische klachten, onvoldoende waren meegewogen. Hij voerde aan dat hij niet in staat was de hem voorgehouden functies te vervullen en dat de uurlonen in het Claim Beoordelings en Borgings Systeem (CBBS) niet realistisch waren.

De Centrale Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 35% had vastgesteld. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische gegevens waren overgelegd die de stellingen van appellant konden onderbouwen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/3453 WIA
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 mei 2013, 12/4570 en 12/4928 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. van Bremen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2014. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.A. Kneefel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als [naam functie] in dienst bij de gemeente [naam gemeente]. Op 25 maart 2009 heeft hij zich ziek gemeld met pijnklachten aan de nek, schouder en arm. Er is tevens sprake van psychische klachten. Na 104 weken arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv de aanspraak op bezoldiging van appellant tegenover zijn werkgever verlengd tot 21 maart 2012.
1.2.
Bij besluit van 16 maart 2012 heeft het Uwv geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid per 21 maart 2012 minder dan 35% bedraagt. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 4 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarnaast uitspraak gedaan op twee andere beroepen. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig geweest en geeft hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de appellant voorgehouden functies zijn functionele mogelijkheden overschrijdt. Omdat vergelijking van het inkomen dat appellant in de hem voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als [naam functie], een verlies aan verdienvermogen laat zien van 23,7%, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft bepaald op minder dan 35%.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat zijn rug- en nekklachten alsmede zijn psychische klachten door het Uwv niet afdoende zijn meegewogen. Appellant heeft er ook op gewezen dat hij te kampen heeft met een verminderde concentratie, stressgevoeligheid en een verminderde alertheid. Volgens appellant heeft het Uwv deze aspecten niet meegewogen bij de vaststelling van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant acht zich niet in staat de hem voorgehouden functies te vervullen. Daarnaast acht hij de uurlonen bij deze functies, zoals vermeld in het Claim Beoordelings en Borgings Systeem (CBBS) niet realistisch, waardoor zijn theoretische verdiencapaciteit in de praktijk niet haalbaar is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Dit onderzoek is gebaseerd op anamnese, lichamelijk en psychisch onderzoek en ontvangen informatie van de huisarts van appellant. Appellant was ten tijde in geding niet meer onder behandeling van de Riagg. Hij kreeg wel medicatie via zijn huisarts. Dat heeft de verzekeringsarts bij zijn beoordeling meegewogen.
4.2.
Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. Blijkens de FML van 7 maart 2012 en de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv bij de vaststelling van de medische beperkingen rekening gehouden met verminderde concentratie, stressgevoeligheid en een verminderde alertheid bij appellant. Appellant heeft ook in hoger beroep geen objectief medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij meer beperkingen heeft dan zijn opgenomen in de FML.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend. Het Uwv heeft in het Resultaat functiebeoordeling voldoende toegelicht dat appellant in staat was per 21 maart 2012 de aan die functies verbonden werkzaamheden te verrichten.
4.4.
Naar aanleiding van de stelling van appellant dat de uurlonen bij die functies, zoals weergegeven in het CBBS, niet realistisch zijn, wordt overwogen dat volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld CRvB 8 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY6390, in beginsel van de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens dient te worden uitgegaan. Indien door een betrokkene de juistheid van deze gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd wordt bestreden of indien de rechter zelf aan de juistheid van die gegevens twijfelt, kan van het Uwv worden verlangd dat het door overlegging van de betreffende gegevens de verificatie daarvan mogelijk maakt. Hetgeen appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding tot twijfel over de vraag of de gehanteerde uurlonen bij de appellant voorgehouden functies juist zijn.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 4 oktober 2012 ongegrond is verklaard.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) B. Fotchind

HD