ECLI:NL:CRVB:2014:3489

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
13-5554 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Appèlverbod en onbevoegdheid Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) dat zijn bezwaar tegen een indicatiebesluit niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant in verzet was gegaan. De rechtbank had dit verzet ook ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 2 april 2014 heeft de appellant verzocht om wraking van mr. D.S. de Vries, wat leidde tot een schorsing van het onderzoek. De wrakingskamer heeft het verzoek om wraking afgewezen, en bepaald dat een volgend verzoek om wraking van mr. De Vries in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen. Het onderzoek is hervat op 10 september 2014.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de aangevallen uitspraak een uitspraak is waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft geen grond gevonden voor doorbreking van het appèlverbod, omdat er geen evidente schending van de goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen is aangetoond. De Raad heeft zich daarom onbevoegd verklaard en bepaald dat het griffierecht aan de appellant wordt terugbetaald. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner en D.S. de Vries als leden.

Uitspraak

13/5554 AWBZ
Datum uitspraak: 22 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2013, 12/10475 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Centrum indicatiestelling zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2014. Appellant is verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater. Appellant heeft verzocht om wraking van mr. D.S. de Vries. In verband daarmee is het onderzoek ter zitting geschorst.
Een wrakingskamer van de Raad heeft bij uitspraak van 28 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1417, dit verzoek om wraking afgewezen en daarbij met toepassing van artikel 8:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een volgend verzoek om wraking van mr. De Vries in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 10 september 2014. Appellant is verschenen en CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kater.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 13 maart 2012 heeft CIZ op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten appellant van 13 maart 2012 tot en met 12 maart 2013 geïndiceerd voor Begeleiding Individueel, klasse 1.
1.2.
Bij besluit van 31 oktober 2012 heeft CIZ het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Hierbij is overwogen dat de door appellant naar voren gebrachte reden geen aanleiding geeft om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
1.3.
Bij uitspraak van 18 april 2013 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Awb het beroep van appellant tegen het besluit van 31 oktober 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen die uitspraak gedane verzet met toepassing van artikel 8:55 van de Awb ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De aangevallen uitspraak is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, aanhef en onder b, van de Awb. Op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb kan tegen een dergelijke uitspraak geen hoger beroep worden ingesteld. In geding ligt dan ook allereerst de vraag voor of dit appèlverbod buiten toepassing moet blijven.
4.2.
Voor een doorbreking van een wettelijk appèlverbod kan aanleiding zijn indien sprake is van evidente schending van een goede procesorde dan wel fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk en onafhankelijk proces geen sprake is. In wat appellant heeft aangevoerd, ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat daarvan sprake is geweest. Na vereenvoudige behandeling heeft appellant zijn zaak immers door middel van verzet, kunnen voorleggen aan een rechter en die heeft daarop, na appellant te hebben gehoord, uitspraak gedaan. Het enkele feit dat de rechtbank gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid het beroep vereenvoudigd te behandelen, betekent niet dat daarmee de fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden.
4.3.
Ook kan grond bestaan voor doorbreking van het appèlverbod indien de rechtbank is getreden buiten de reikwijdte van de bevoegdheid waarvan de aanwending van hoger beroep is uitgezonderd. Naar het oordeel van de Raad doet ook deze uitzondering zich niet voor.
4.4.
Gelet op het voorgaande dient de Raad zich onbevoegd te verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart zich onbevoegd;
  • bepaalt dat het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 118,- aan hem wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) B. Fotchind

RB