ECLI:NL:CRVB:2014:3414

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
14-2024 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en onafhankelijkheid commissie Bezwaarschriften

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een bezwaar van appellanten tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, waarbij hun bijstand over een bepaalde periode werd herzien en kosten van bijstand werden teruggevorderd. Het dagelijks bestuur had het bezwaar van appellanten niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Appellanten stelden dat de commissie Bezwaarschriften en de rechtbank niet onafhankelijk waren, maar deze stelling werd verworpen. De Raad oordeelde dat de onderzoeksbevindingen van deskundigen onvoldoende aanknopingspunten boden om te concluderen dat de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift geen authentiek document was. De Raad concludeerde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend en dat er geen verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellanten werd afgewezen. De Raad benadrukte dat het aan appellanten was om aannemelijk te maken dat hun bezwaarschrift tijdig was ingediend, wat niet was gelukt.

Uitspraak

14/2024 WWB
Datum uitspraak: 21 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 februari 2014, 13/2162 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en[appellante] (appellante) te[woonplaats]
het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft drs. B.A.G. Bordes hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2014. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door drs. Bordes. Het dagelijks bestuur heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Als gevolg van de inwerkingtreding van een gemeenschappelijke regeling oefent het dagelijks bestuur de taken en bevoegdheden in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) uit die voorheen door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst
Midden-Langstraat werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt, waar wordt gesproken over het dagelijks bestuur, in voorkomende gevallen tevens bedoeld zijn rechtsvoorganger het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat.
2. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1.
Bij besluit van 4 oktober 2012 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellanten herzien over de periode van 1 maart 2012 tot 1 juni 2012 en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 2.170,62 netto van appellanten teruggevorderd.
2.2.
Bij besluit van 8 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 4 oktober 2012 niet‑ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is, samengevat, overwogen dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt hun bezwaarschrift binnen de bezwaartermijn te hebben ingediend, nu het dagelijks bestuur aannemelijk heeft gemaakt dat de door appellanten overgelegde ontvangstbevestiging ter zake van het bezwaarschrift (hierna: de ontvangstbevestiging) niet authentiek is.
4. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Appellanten hebben allereerst aangevoerd, zo begrijpt de Raad, dat de commissie Bezwaarschriften bij Baanbrekers en de rechtbank Zeeland-West-Brabant niet onafhankelijk dan wel niet onpartijdig waren.
5.2.
Appellanten hebben daartoe allereerst naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op wat in beroep is aangevoerd over de afhandeling van het bezwaarschrift door de commissie Bezwaarschriften, te weten dat de commissie niet objectief is omdat de secretaris van die commissie dezelfde persoon is als de persoon die namens het dagelijks bestuur actief bij de bestreden besluitvorming was betrokken. Het past niet dat dezelfde persoon voor de commissie Bezwaarschriften het proces‑verbaal van de hoorzitting opstelt en ook het advies van de commissie. Artikel 7:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, bepaalt dat indien ten behoeve van de beslissing op het bezwaar een adviescommissie is ingesteld, de voorzitter van de adviescommissie geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 oktober 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2011), geldt deze eis van onafhankelijkheid niet voor de secretaris van de commissie. Het feit dat de secretaris werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur is daarom niet in strijd met artikel 7:13, eerste lid, van de Awb. De secretaris verricht ondersteunende werkzaamheden voor de adviescommissie, waaronder in dit geval het schrijven van een conceptadvies. Anders dan appellanten veronderstellen is het niet de secretaris die het dagelijks bestuur adviseert, maar de adviescommissie als onafhankelijk adviesorgaan die het (definitieve) advies uitbrengt. Evenmin wordt de stelling van appellanten onderschreven dat in het onderhavige geval aan de onafhankelijkheid van dit advies moet worden getwijfeld omdat de beraadslagingen waarbij tot het advies is gekomen niet openbaar zijn gemaakt. Het is voldoende dat uit de bij het bestreden besluit gevoegde notulen blijkt dat de commissie heeft beslist dat het bezwaar van appellanten niet-ontvankelijk was. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
5.3.
De onpartijdigheid van de rechtbank wordt door appellanten in twijfel getrokken op de grond dat de rechtbank, nadat de zaak ter zitting was behandeld en twee deskundigen advies hadden uitgebracht, de indruk had gewekt dat de zaak nogmaals ter zitting zou worden behandeld. In plaats daarvan is, na de laatste schriftelijke reactie op de deskundigenberichten van 10 november 2013, in december 2013 gevraagd om toestemming voor uitspraak zonder nadere zitting en pas in februari 2014 uitspraak gedaan. Appellanten stellen zich niet aan de indruk te kunnen onttrekken dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen deze omstandigheden en de voor hen negatieve uitspraak. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Appellanten hebben erkend toestemming te hebben gegeven voor een uitspraak zonder nadere zitting. Zij hebben niet toegelicht waarom en niet onderbouwd dat aangenomen moet worden dat de rechtbank geen onpartijdig oordeel heeft gegeven en evenmin dat tijdsdruk op de uitspraak van de rechtbank van invloed is geweest.
5.4.
Inhoudelijk voeren appellanten tegen de aangevallen uitspraak aan dat de rechtbank op basis van de uitgebrachte deskundigenberichten ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het dagelijks bestuur aannemelijk heeft gemaakt dat de ontvangstbevestiging met daarop een datum van ontvangst binnen de bezwaartermijn, niet authentiek is. Over deze grond wordt als volgt overwogen.
5.5.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5.6.
Aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn is voldaan indien niet in geschil is dat het besluit aan het adres van betrokkene is verzonden, betrokkene niet heeft betwist dat hij dat besluit heeft ontvangen en er voorts geen aanleiding is te betwijfelen dat het besluit daadwerkelijk op de aangegeven verzenddatum is verzonden.
5.7.
Niet in geschil is dat het besluit van 4 oktober 2012 door het dagelijks bestuur op deze datum aan appellanten is verzonden en dat dit besluit door appellanten is ontvangen. Dat betekent dat de termijn voor het maken van bezwaar tegen dat besluit is begonnen op
5 oktober 2012 en geëindigd op 16 november 2012.
5.8.
Het bezwaarschrift van appellanten is gedagtekend op 12 november 2012. Op dit bezwaarschrift is een stempel aangebracht “ontvangen 3 december 2012”. De envelop waarin het bezwaarschrift is aangeboden, is gestempeld op 30 november 2012. Uitgaande van deze stempels is het bezwaarschrift ná de afloop van de bezwaartermijn ontvangen.
5.9.
Op de door appellanten overgelegde ontvangstbevestiging is met de hand geschreven: “12 november 2012”. Daarop staat tevens een datumstempel van 12 december 2012. Het dagelijks bestuur heeft de echtheid van dit document betwist. In opdracht van de rechtbank heeft het dagelijks bestuur nader onderzoek laten verrichten. De politie Zeeland-West-Brabant heeft een onderzoek ingesteld naar mogelijke sporen van vervalsing van het document. Inspecteur van politie en deskundige A-documentenonderzoek, A.A. van Stee, heeft de ontvangstbevestiging onderzocht. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 19 september 2013. Daarnaast heeft een handschriftvergelijkend onderzoek plaatsgevonden. Ing. J.R. ten Hove, forensisch analist bij het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau, heeft daarover op
10 oktober 2013 gerapporteerd. De bevindingen van deze deskundigen zijn, kort gezegd, dat het document is uitgevoerd met een inkjetprinter, terwijl het dagelijks bestuur enkel gebruik maakt van laserprinters, dat er geen sporen van mechanische dan wel chemische radering zijn aangetroffen en dat de handgeschreven datum 12 november 2012 is geschreven in hetzelfde handschrift als dat van drs. Bordes.
5.10.
De onderzoeksbevindingen bevatten onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de ontvangstbevestiging geen authentiek document is. Appellanten voeren terecht aan dat de conclusies van de deskundigen ruimte laten voor hun stelling dat appellant met een door drs. Bordes opgestelde en gedateerde ontvangstbevestiging naar de balie van Baanbrekers is gegaan, waar een medewerker het document verder zou hebben ingevuld. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Niettemin leidt dit niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het volgende is daartoe redengevend.
5.11.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het in eerste instantie aan appellanten is om aannemelijk te maken dat hun stelling dat het bezwaarschrift op 12 november 2012 bij het dagelijks bestuur is ingediend. Appellanten zijn in dat bewijs niet geslaagd. Het bezwaarschrift zelf bevat een stempel, dat aangeeft dat dit is ontvangen op 3 december 2012. De verklaring van het dagelijks bestuur dat de envelop van het bezwaarschrift door de baliemedewerker is gestempeld op vrijdag 30 november 2012 en het bezwaarschrift door de interne post-medewerker op de eerstvolgende werkdag, maandag 3 december 2012, is bezorgd op de juiste afdeling, waarna de ontvangststempel is geplaatst, is niet onaannemelijk. Daar staat slechts de door appellanten ingebrachte, meergenoemde ontvangstbevestiging tegenover. Van deze ontvangstbevestiging staat niet zonder meer vast dat deze ziet op het door appellanten ingediende bezwaarschrift. De ontvangstbevestiging bevat de tekst “ontvangen brief voor [naam]” en naast de handgeschreven datum ook een stempel, dat de datum van 12 december 2012 vermeldt. Op deze datum is in de onderhavige procedure een brief van drs. Bordes door het dagelijks bestuur ontvangen. Dit laat de mogelijkheid open dat de ontvangstbevestiging deze brief betrof. De datum 12 november 2012 is bovendien met een andere kleur inkt geschreven dan de bevestiging van ontvangst door een medewerker van Baanbrekers. Onder die omstandigheden is met de enkele ontvangstbevestiging niet aannemelijk gemaakt dat het bezwaarschrift op 12 november 2012 persoonlijk is bezorgd. Daar komt bij dat appellanten inconsistent hebben verklaard over de wijze waarop appellant het bezwaarschrift heeft ingediend. Eerst werd immers verklaard dat appellant in verband met zijn tewerkstelling in het gebouw naast het gebouw van de Intergemeentelijke Sociale Dienst het bezwaarschrift persoonlijk bij de balie heeft afgegeven. Nadat hij werd geconfronteerd met de omstandigheid dat hij op 12 november 2012 in verband met ziekte afwezig was van het werk, is aangevoerd dat appellant door appellante met de auto naar het gebouw is gereden. Ter zitting van de Raad is verklaard dat appellant, nadat hij zelfstandig het bezwaarschrift had opgesteld, eerst naar drs. Bordes is gegaan om te vernemen op welke wijze hij het zou moeten indienen bij Baanbrekers en dat deze hem een gedeeltelijk ingevulde ontvangstbevestiging heeft meegegeven.
5.12.
Uit 5.11 volgt dat het dagelijks bestuur op goede gronden heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Voorts is niet gebleken dat sprake is van een verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding. Het dagelijks bestuur heeft het bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 4 oktober 2012 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.13.
Uit 5.11 en 5.12 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en F. Hoogendijk en
C.H. Rombouts als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD