ECLI:NL:CRVB:2014:3297

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2014
Publicatiedatum
9 oktober 2014
Zaaknummer
13-2061 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van functie bij het Ministerie van Defensie en de invloed van werkzaamheden op functiewaardering

In deze zaak gaat het om de functiewaardering van een appellant werkzaam bij het Ministerie van Defensie, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Commandant Landstrijdkrachten. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat A.A.J. Verstappen, heeft bezwaar gemaakt tegen de waardering van zijn functie, die door de commandant was vastgesteld op hoofdgroep III, niveaugroep c, salarisschaal 7 van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Ibad). De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en op 9 oktober 2014 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de waardering door de commandant op het onderdeel 'Effect van de werkzaamheden' op onvoldoende gronden berust. De Raad stelt vast dat het effect van de werkzaamheden van de appellant pas na de ingangsdatum van het nieuwe bewakingscontract merkbaar kan zijn, en niet binnen een paar maanden zoals de commandant had gesteld. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg en verklaart het beroep van de appellant gegrond. De Raad herroept het besluit van 16 oktober 2007 en stelt de waardering van de functie van de appellant met ingang van 12 januari 2007 vast op hoofdgroep III, niveaugroep d, salarisschaal 8 van het Ibad. Tevens wordt de commandant veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente en proceskosten aan de appellant.

Uitspraak

13/2061 AW
Datum uitspraak: 9 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
15 maart 2013, 12/2180 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Commandant Landstrijdkrachten (commandant)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft A.A.J. Verstappen hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door A.A.J. Verstappen. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A.J. Verdonk en R. Takkenberg.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is werkzaam bij het Ministerie van Defensie in de functie van [naam functie]
bij het United States Army Garrison in [plaatsnaam]. Appellant verricht onder meer werkzaamheden met betrekking tot de verlenging en wijziging van het bewakingscontract van de basis. Hij doet daarover een voorstel aan de Director Emergency Services (DES). Op basis van dit voorstel adviseert de DES de Garrison Commander die beslist of de voorstellen worden meegenomen bij de besprekingen over het nieuwe bewakingscontract. De DES en de Garrison Commander zijn functionarissen van het Amerikaanse leger.
1.2. Bij besluit van 16 oktober 2007 heeft de commandant de voorgenomen waardering van deze functie gehandhaafd in Hoofdgroep III, niveaugroep c, salarisschaal 7 van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Ibad). Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3. De op dit bezwaar genomen beslissing is vernietigd door de Raad bij uitspraak van
17 februari 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP6529). Een in opdracht van de Raad genomen nieuw besluit is vernietigd door de rechtbank Maastricht bij uitspraak van 17 augustus 2012 (AWB 11/1711).
1.4. Bij besluit van 20 november 2012 (bestreden besluit) heeft de commandant het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar het advies van de Commissie Advies Bezwaren Functiewaardering (CABF) heeft de commandant daaraan als uitgangspunt ten grondslag gelegd dat het er bij het criterium Effect van de werkzaamheden om gaat op welk moment kan worden vastgesteld of het effect van de werkzaamheden beantwoordt aan de doelstellingen. Het effect van de werkzaamheden van appellant met betrekking tot het verlengen of wijzigen van het bewakingscontract is zichtbaar op het moment dat de DES een beslissing neemt over het voorstel van appellant. Indien een voorstel van appellant wordt overgenomen kan binnen een paar maanden na het ingaan van het nieuwe bewakingscontract het effect van de werkzaamheden van appellant worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat in principe van het advies van de CABF moet worden uitgegaan, omdat het CABF ter zake specifiek deskundig is. Gelet op het feit dat het effect van de werkzaamheden van appellant binnen een paar maanden na de ingangsdatum van het nieuwe bewakingscontract merkbaar is, is de motivering van het bestreden besluit thans consistent en voldoende.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het effect van zijn werkzaamheden met betrekking tot het bewakingscontract pas 5 tot 6 maanden na aanvang van het nieuwe contract merkbaar is. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant gewezen op een verklaring van 3 december 2012 van B, Major U.S. Army, Director of Emergency Services/Provost Marshall. Appellant heeft verzocht te bepalen dat hij met ingang van 1 oktober 2005 wordt ingedeeld in hoofdgroep III, niveaugroep d, salarisschaal 8 van het Ibad en dat hem wettelijke rente over de nabetaling wordt toegekend alsmede de vergoeding van proceskosten en reiskosten.
3.2.
Verweerder heeft zich achter de aangevallen uitspraak gesteld.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 15 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8698) is de rechterlijke toetsing bij functiewaardering terughoudend. De rechter moet beoordelen of de waardering op onvoldoende gronden berust. Dit betekent dat pas tot vernietiging van de bestreden waardering wordt overgegaan als deze als onhoudbaar wordt aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
4.2.
Volgens het toepasselijke functiewaarderingssysteem FUWADEF wordt het kenmerk: effect van de werkzaamheden gedefinieerd als: de mate van invloed hebben op de omgeving en de periode waarover de effecten zich uitstrekken. Een score 2 is van toepassing indien de werkzaamheden een beperkte groep medewerkers van de eigen werkeenheid beïnvloeden en het effect binnen een paar maanden merkbaar is. Een score 3 is van toepassing indien de werkzaamheden de medewerkers van de eigen werkeenheid beïnvloeden en het effect binnen een jaar merkbaar is.
4.3.
Partijen verschillen nog van mening over de vraag of bij de werkzaamheden van appellant met betrekking tot het bewakingscontract het effect van de werkzaamheden merkbaar is binnen een paar maanden (wat leidt tot score 2) dan wel binnen een jaar (wat leidt tot score 3). Niet in geschil is dat bij toekenning van score 3 op het onderdeel Effect van de werkzaamheden de functie van appellant moet worden ingedeeld in hoofdgroep III, niveaugroep d, salarisschaal 8 van het Ibad.
4.4.
Uit wat partijen hebben aangevoerd, de schriftelijke verklaring van B en het verhandelde ter zitting maakt de Raad op dat de werkzaamheden van appellant met betrekking tot de verlenging en wijziging van het bewakingscontract globaal als volgt verlopen. Appellant begint zijn voorbereidende werkzaamheden in mei. In september/oktober brengt hij een voorstel uit aan de DES. Het nieuwe bewakingscontract gaat in op 1 januari van het daarop volgende kalenderjaar.
4.5.
De Raad is van oordeel dat het effect van de werkzaamheden van appellant in de periode mei tot september/oktober aan het voorstel voor de DES niet eerder dan na ingang van het nieuwe bewakingscontract merkbaar kan zijn. Tussen de werkzaamheden aan het voorstel voor de DES en de ingangsdatum van het contract zit in ieder geval een periode van meer dan twee maanden. Het standpunt van de commandant dat het effect van de werkzaamheden van appellant al na het uitbrengen van het advies aan de DES zichtbaar is, gaat eraan voorbij dat dat advies en het daaruit voortvloeiende contract materieel betrekking hebben op het daarop volgende kalenderjaar, en dat ontwikkelingen in dat jaar dus mede in beschouwing moeten worden genomen. Dat de werkzaamheden van appellant voor het nieuwe bewakingscontract eindigen bij het uitbrengen van zijn voorstel aan de DES en dat appellant niet verantwoordelijk is voor het afsluiten van het contract, doet er niet aan af dat pas na ingang van het nieuwe contract het effect van de bijdrage van appellant aan de totstandkoming daarvan kan worden vastgesteld. Het standpunt van de commandant dat het effect van de werkzaamheden binnen twee maanden na de ingangsdatum van het nieuwe bewakingscontract merkbaar is, kan daarnaast geen onderbouwing voor score 2 vormen. Tussen het verrichten van de werkzaamheden door appellant in de periode mei tot september/oktober en de eerste maanden van het daaropvolgende kalenderjaar zit immers een periode van meer dan twee maanden. Dat de effecten van het nieuwe bewakingscontract al in de eerste maanden van het kalenderjaar merkbaar zijn, heeft de commandant bovendien niet onderbouwd, terwijl B in haar verklaring te kennen heeft gegeven dat pas binnen vijf tot zes maanden de gevolgen van veranderingen zichtbaar zijn. Dit leidt tot de conclusie dat de waardering door de commandant op het onderdeel Effect van de werkzaamheden op onvoldoende gronden berust.
4.6.
Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Gelet op wat is overwogen onder 4.4 en 4.5 is het aannemelijk dat het effect van de werkzaamheden van appellant aan het bewakingscontract niet binnen een paar maanden merkbaar is, zodat op het onderdeel Effect van de werkzaamheden score 3 moet worden toegekend. De Raad zal daarom zelf in de zaak voorzien door het besluit van 16 oktober 2007 te herroepen en de waardering van de functie van appellant met ingang van 12 januari 2007 vast te stellen op hoofdgroep III, niveaugroep d, salarisschaal 8 van het Ibad. De gedingstukken bevatten geen aanwijzingen dat appellant eerder dan 12 januari 2007 bij het bevoegde gezag heeft verzocht om waardering van zijn functie. Er bestaat daarom geen aanleiding de waardering van de functie van appellant met ingang van 1 oktober 2005 vast te stellen.
5.
Het verzoek om vergoeding van wettelijke rente zal worden toegewezen. Het gaat om periodiek te verrichten betalingen van salaris. Voor het tijdstip waarop deze moeten worden verricht, gelden geen specifieke algemeen verbindende voorschriften anders dan de algemene bepalingen van titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dan geldt volgens vaste rechtspraak (CRvB 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958) dat de wettelijke rente gaat lopen op de eerste dag van de kalendermaand volgende op het tijdvak waarop de periodieke betaling betrekking heeft. Bij de berekening van de wettelijke rente moet telkens worden uitgegaan van het brutobedrag van de betrokken termijn. Voor iedere termijn afzonderlijk dient telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de rente wordt berekend te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente. De wettelijke rente loopt tot de dag van de algehele voldoening.
6.
Aanleiding bestaat de commandant te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 974,- in bezwaar, € 974,- in beroep en € 974,- in hoger beroep voor rechtsbijstand en op € 102,80 voor de reiskosten van appellant van zijn woonplaats [woonplaats] naar Den Haag (bezwaar), Maastricht (beroep) en Utrecht (hoger beroep) op basis van openbaar vervoer tweede klasse.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 20 november 2012;
- herroept het besluit van 16 oktober 2007;
- stelt de waardering van de functie van appellant met ingang van 12 januari 2007 vast op
hoofdgroep III, niveaugroep d, salarisschaal 8 van het Ibad;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 20 november 2012;
- veroordeelt de commandant tot vergoeding aan appellant van wettelijke rente als onder 5
vermeld;
- bepaalt dat de commandant aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 395,- vergoedt;
- veroordeelt de commandant in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.024,80.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en B.J. van de Griend en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van C. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2014.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) C. Zijlstra

HD