ECLI:NL:CRVB:2011:BU8698

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4776 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functiewaardering medewerker vangnet OGGZ en scores voor mondelinge communicatie en afbreukrisico

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2011, betreft het hoger beroep van het Dagelijks bestuur van de GGD Zuid Limburg tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak draait om de functiewaardering van de functie van medewerker vangnet OGGZ, waarbij de scores voor de gezichtspunten mondelinge communicatie en afbreukrisico ter discussie staan. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de score voor mondelinge communicatie onvoldoende gemotiveerd was, maar de Raad oordeelt dat de waardering van het gezichtspunt afbreukrisico niet onhoudbaar is. De Raad vernietigt de bestreden besluiten van de GGD en stelt zelf de totaalscore voor de functie vast op 55 punten, wat leidt tot indeling in salarisschaal 10. De Raad oordeelt dat de scores voor mondelinge communicatie en afbreukrisico niet correct zijn vastgesteld in de eerdere besluiten. De uitspraak bevestigt dat de functie van medewerker vangnet OGGZ een belangrijke rol speelt in de geestelijke gezondheidszorg, waarbij de medewerker verantwoordelijk is voor het leggen van contacten met zorgwekkende en zorgmijdende personen. De Raad benadrukt dat de beoordeling van functiewaardering terughoudend moet zijn, maar dat in dit geval de eerdere waarderingen niet voldoende onderbouwd waren. De Raad veroordeelt de appellant in de proceskosten van de betrokkenen, die aanzienlijk zijn.

Uitspraak

10/4776 AW, 10/4777 AW, 10/4778 AW, 10/4779 AW, 10/5895 AW,
10/5896 AW, 10/5897 AW, 10/5898 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het Dagelijks bestuur van de GGD Zuid Limburg te Geleen (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 14 juli 2010, 09/378, 09/412, 09/413 en 09/414 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
[P.], wonende te [woonplaats],
[F.], wonende te [woonplaats],
[Z.], wonende te [woonplaats],
[W.], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkenen)
en
appellant
Datum uitspraak: 15 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkenen hebben verweerschriften ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 21 september 2010 nieuwe besluiten op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2011, waarbij de gedingen gevoegd zijn behandeld. Namens appellant is verschenen mr. G.P. van Duren, advocaat te ’s-Hertogenbosch, bijgestaan door M. Limpens en J.M.G.M. Notten, beiden werkzaam bij de GGD Zuid Limburg. Betrokkenen zijn in persoon verschenen. Betrokkene Zaoud is bijgestaan door mr. T.G.J. Horlings, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkenen zijn werkzaam in de openbare geestelijke gezondheidszorg (hierna: OGGZ) als medewerker vangnet OGGZ. Appellant heeft deze functie in 2008 (opnieuw) beschreven met behulp van het organieke functiewaarderingssyteem FUWA-MET, versie 2001. Bij besluiten van 29 september 2008 is de beschrijving vastgesteld van de functie van medewerker vangnet OGGZ. Op basis hiervan zijn aan deze functie in totaal 52 punten toegekend en is de functie ingedeeld in salarisschaal 9. De bezwaren van betrokkenen tegen de genoemde besluiten zijn bij besluiten van 29 januari 2009 (hierna: bestreden besluiten) in zoverre gegrond verklaard dat de totaalscore is vastgesteld op 54 punten. Daarbij is de indeling in salarisschaal 9 gehandhaafd.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en appellant opgedragen om nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daartoe heeft de rechtbank in de eerste plaats overwogen dat er geen aanleiding is om de functiebeschrijving van de functie van medewerker vangnet OGGZ in rechte onhoudbaar te achten. Verder heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, geoordeeld dat de toegekende score voor het gezichtspunt mondelinge communicatie van drie punten onvoldoende is gemotiveerd en dat de toegekende score van twee punten voor het onderdeel afbreukrisico van het gezichtspunt verantwoordelijkheid voor onjuist moet worden gehouden.
2.2. Appellant heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 21 september 2010 nieuwe besluiten op bezwaar genomen. Hierin is de voor het gezichtspunt mondelinge communicatie verleende score van drie punten nader toegelicht en gehandhaafd. Verder is de score voor het gezichtspunt afbreukrisico met twee punten verhoogd tot vier punten, waarmee de totaalscore voor de functie van medewerker vangnet OGGZ is uitgekomen op 56 punten. In verband hiermee is de functie bij de besluiten van 21 september 2010 ingedeeld in salarisschaal 10.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.
3.1. Het geschil in hoger beroep spitst zich toe op de scores voor de gezichtspunten mondelinge communicatie en afbreukrisico. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 23 april 2009, LJN BI2932 en TAR 2009, 138) is de rechterlijke toetsing bij functiewaardering terughoudend. De rechter moet beoordelen of de waardering op onvoldoende gronden berust. Dit betekent dat pas tot vernietiging van de bestreden waardering wordt overgegaan als deze als onhoudbaar wordt aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
3.2. Met betrekking tot het gezichtspunt mondelinge communicatie geldt dat bij het bepalen van de zwaarte daarvan zowel de relatieve diepgang van de contacten als de omstandigheden waaronder de contacten plaatsvinden van belang is. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van contacten met een redelijke diepgang (rij 3). Aan de bestreden besluiten ligt ten grondslag dat in de uitoefening van de functie sprake is van contact dat plaatsvindt in gelijke omstandigheden of doelstellingen, waarbij niet of nauwelijks belangentegenstellingen spelen en waarbij de aard van het contact overdragend en/of inwinnend is (kolom A). Volgens betrokkenen is sprake van contact dat plaatsvindt onder enigszins andere omstandigheden of doelstellingen, waarbij belangentegenstellingen spelen en waarbij de aard van het contact overtuigend en tactisch is (kolom B). Evenals de rechtbank is de Raad tot de conclusie gekomen dat de score voor het gezichtspunt mondelinge communicatie in de bestreden besluiten onvoldoende is gemotiveerd. Daarbij wijst de Raad erop dat in de functie van betrokkenen, gezien de functiebeschrijving, centraal staat het, op locatie, contact leggen met zorgwekkende en zorgmijdende personen, het taxeren en analyseren van de situatie en het bemiddelen van de cliënten naar de reguliere hulp- en dienstverlening. De medewerker vangnet OGGZ verleent daarbij “outreachend” hulp aan de cliënt, bepaalt het gevaar voor cliënt en omgeving en de urgentie van hulpverlening. Zonodig neemt de medewerker direct actie. Verder bouwt de medewerker vangnet OGGZ een vertrouwensband op met de cliënt en onderhoudt hij deze. Gezien deze taken is de Raad van oordeel dat in de bestreden besluiten onvoldoende is gemotiveerd dat (slechts) sprake is van contact dat plaatsvindt in gelijke omstandigheden of doelstellingen, waarbij niet of nauwelijks belangentegenstellingen spelen en waarbij de aard van het contact overdragend en/of inwinnend is. De aangevallen uitspraak wordt dus bevestigd voor zover daarin is geoordeeld dat de score voor het gezichtspunt mondelinge communicatie onvoldoende is gemotiveerd.
3.3. Onder afbreukrisico, dat een onderdeel vormt van het gezichtspunt verantwoordelijkheid, wordt in het gehanteerde systeem FUWA-MET verstaan de materiële en immateriële schade die kan ontstaan door een tijdelijk tekortschieten (niet als gevolg van ondeskundigheid) van de functiehouder tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden. Aan de bestreden besluiten ligt ten grondslag dat in de uitoefening van de werkzaamheden van betrokkenen mogelijk optredende gevolgschade van beperkte omvang is en dat de kans dat dergelijke schade optreedt gering is (rij 2, kolom B). De rechtbank heeft deze waardering onhoudbaar geacht. Daarbij heeft de rechtbank het standpunt van betrokkenen gevolgd dat, gezien de verantwoordelijkheid van de medewerker vangnet OGGZ bij het bepalen van gevaar en het zonodig nemen van actie, het afbreukrisico eerder groot dan gering is met een kans op aanmerkelijke gevolgschade. Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de rechtbank de verantwoordelijkheid die aan de medewerker vangnet OGGZ is toebedeeld, heeft overschat. Daarbij heeft appellant erop gewezen dat aanmeldingen van cliënten aan de orde worden gesteld tijdens het wekelijkse casuïstiekoverleg, waaraan ook de procesmanager deelneemt en waarbij wordt beslist over het al dan niet verder in behandeling nemen van een aanmelding. Als een aanmelding in behandeling wordt genomen, wordt bij het overleg een plan van aanpak vastgesteld. Daarna wordt de situatie van cliënten periodiek in het casuïstiekoverleg besproken, waarbij wordt bezien of de gestelde doelstellingen zijn behaald en of er aanleiding is om het plan van aanpak bij te stellen. Verder heeft appellant naar voren gebracht dat de medewerker vangnet OGGZ tussentijds zonodig kan terugvallen op de procesmanager en dat in urgente gevallen de crisisdienst wordt ingeschakeld. Gelet op een en ander acht de Raad, anders dan de rechtbank, de door appellant vastgestelde waardering van het gezichtpunt afbreukrisico niet onhoudbaar. De aangevallen uitspraak komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
3.4. Het voorgaande brengt mee dat de Raad toekomt aan beoordeling van de besluiten van 21 september 2010, die appellant ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft genomen en die op de voet van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze gedingen worden betrokken.
3.5. Bij de besluiten van 21 september 2010 is de score voor het gezichtspunt mondelinge communicatie gehandhaafd. Hierbij is onder meer verwezen naar het protocol “Samenwerking procesmanagers/zorgcoö?rdinatoren en vangnetmedewerkers”, waaruit volgens appellant volgt dat de medewerker vangnet OGGZ, anders dan de procesmanager, geen doorzettingsmacht heeft. Verder is onder meer vermeld dat het de procesmanager is die in contacten met instellingen overtuigend en onderhandelend moet optreden en niet de medewerker vangnet OGGZ. Volgens appellant is terecht aangenomen dat sprake is van contact dat plaatsvindt in gelijke omstandigheden of doelstellingen, waarbij niet of nauwelijks belangentegenstellingen spelen en waarbij de aard van het contact overdragend en/of inwinnend is. De Raad volgt appellant hierin niet. Zoals is vermeld onder 3.2 staat in de functie van betrokkenen centraal het, op locatie, contact leggen met zorgwekkende en zorgmijdende personen, het taxeren en analyseren van de situatie en het bemiddelen van de cliënten naar de reguliere hulp- en dienstverlening. De door appellant genoemde doorzettingsmacht van de procesmanager ziet, gezien de door appellant overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, primair op de contacten die de procesmanager heeft met andere instellingen. Appellant heeft de Raad er niet van kunnen overtuigen dat bij de contacten die de medewerker vangnet OGGZ heeft met cliënten geen sprake is van contact dat plaatsvindt onder enigszins andere omstandigheden of doelstellingen, waarbij belangentegenstellingen spelen en waarbij de aard van het contact overtuigend en tactisch is. De Raad komt tot de conclusie dat de voor het gezichtspunt mondelinge communicatie gegeven score onhoudbaar is en dat gekozen had moeten worden voor indeling in kolom B. Uitgaande van de niet in geschil zijnde indeling in rij 3 leidt dit tot een score voor dit gezichtspunt van vier punten.
3.6. Wat betreft de score voor het gezichtspunt afbreukrisico verwijst de Raad naar hetgeen hierover in 3.3 is geoordeeld. Hieruit volgt dat de grondslag aan de in de besluiten van 21 september 2010 gegeven (hogere) score voor dit gezichtspunt is ontvallen.
4. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de score voor de functie van medewerker vangnet OGGZ in totaal uitkomt op 55 punten. Gelet op de toepasselijke conversietabel leidt dit tot indeling in salarisschaal 10. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, de besluiten van 29 september 2008 herroepen, de besluiten van 21 september 2010 vernietigen en zelf de totaalscore voor de functie van betrokkenen vaststellen op 55 punten en deze functie indelen in salarisschaal 10.
4. De Raad ziet aanleiding om appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkenen in hoger beroep. Deze worden voor betrokkene Zaoud begroot op € 437,- aan verleende rechtsbijstand en € 42,58 aan reiskosten en voor betrokkenen [P.], [F.] en [W.] op respectievelijk € 44,40, € 44,36 en € 38,20 aan gemaakte reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de score bij het gezichtspunt afbreukrisico onhoudbaar is geacht;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige, voor zover aangevochten;
Verklaart de beroepen tegen de besluiten van 21 september 2010 gegrond en vernietigt deze besluiten;
Herroept de besluiten van 29 september 2008;
Stelt de totaalscore voor de functie van medewerker vangnet OGGZ vast op 55 punten en deelt de functie in in salarisschaal 10;
Bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de besluiten van 21 september 2010;
Veroordeelt appellant in de proceskosten in hoger beroep van betrokkene [P.] tot een bedrag van € 44,40, van betrokkene [F.] tot een bedrag van € 44,36, van betrokkene Zaoud tot een bedrag van € 479,58 en van betrokkene [W.] tot een bedrag van € 38,20.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en M.C. Bruning en
G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2011.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) N.M. van Gorkum.
HD