ECLI:NL:CRVB:2014:3279
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing WW-uitkering wegens onvoldoende arbeidsurenverlies na ontslag en herbenoeming
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WW-uitkering aan appellant. Appellant, werkzaam als leerkrachtondersteuner, had zich na een bedrijfsongeval ziek gemeld en later een WW-uitkering aangevraagd. Het UWV had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarde van minimaal vijf of de helft van zijn arbeidsuren te verliezen. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad overweegt dat appellant in de 26 weken voorafgaand aan zijn aanvraag gemiddeld 29,54 uur per week had gewerkt en na de wijziging van zijn dienstverband per 2 januari 2012 nog gemiddeld 26,77 uur per week. Dit betekent dat hij niet aan de voorwaarden voor een WW-uitkering voldeed. De Raad bevestigt dat het aantal daadwerkelijk gewerkte uren bepalend is voor de beoordeling van arbeidsurenverlies, en niet het aantal uren volgens de arbeidsovereenkomst. De beëindiging van de looncompensatie en de herbenoeming in een functie met een lagere werktijdfactor leiden niet tot een ander oordeel.
De Raad concludeert dat appellant per 2 januari 2012 geen recht heeft op een WW-uitkering, omdat hij niet voldoet aan de vereiste arbeidsurenverlies. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.