ECLI:NL:CRVB:2014:3162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2014
Publicatiedatum
26 september 2014
Zaaknummer
13-3936 Anw
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering van nabestaandenuitkering wegens schending mededelingsverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds juni 2005 een nabestaandenuitkering ontving op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW), had zijn huwelijk niet gemeld aan de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb ontdekte dat de appellant op 5 oktober 2010 was getrouwd, maar de appellant had dit pas in augustus 2011 gemeld. De Svb besloot daarop de uitkering met terugwerkende kracht in te trekken en een bedrag van € 12.591,79 terug te vorderen. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond.

In hoger beroep voerde de gemachtigde van de appellant aan dat er sprake was van een zorgrelatie en dat de appellant en zijn echtgenote tot november 2011 duurzaam gescheiden leefden. De Raad overwoog dat de appellant zijn mededelingsverplichting had geschonden door de Svb niet op de hoogte te stellen van zijn huwelijk. De Raad stelde vast dat het huwelijk rechtsgeldig was, ook al was het pas in juni 2011 in Nederland geregistreerd. De Raad oordeelde dat de nabestaandenuitkering eindigde op 1 november 2010, de eerste dag van de maand na het huwelijk.

De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De appellant had zijn verplichtingen niet nagekomen en er was geen sprake van onredelijkheid of verwijtbaarheid aan de kant van de Svb. De Raad concludeerde dat de terugvordering geen onaanvaardbare gevolgen voor de appellant had en dat de beslissing van de Svb om de uitkering in te trekken en terug te vorderen rechtmatig was.

Uitspraak

13/3936 ANW
Datum uitspraak: 26 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
12 juni 2013, 12/931 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W.J. Schoonbrood, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schoonbrood. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N. Zuidersma-Hovers.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is geboren op [in] 1952. De Svb heeft hem met ingang van juni 2005 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend. Aanvankelijk ontving appellant deze uitkering omdat hij een kind had dat jonger was dan
18
jaar. Vanaf mei 2011 werd de uitkering voortgezet op de grond dat appellant meer dan 45% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Op 12 augustus 2011 heeft de Svb appellant bericht van de gemeente te hebben vernomen dat appellant gehuwd was. In reactie hierop heeft de toenmalige gemachtigde van appellant de Svb laten weten dat appellant op 16 juni 2011 gehuwd is met [naam echtgenote] (echtgenote). De gemachtigde heeft de Svb verder bericht dat de echtgenote niet in Nederland verbleef aangezien zij nog geen vergunning tot verblijf had verkregen, zodat geen sprake was van een gezamenlijke huishouding.
1.3.
Bij besluit van 13 oktober 2011 heeft de Svb appellant meegedeeld dat hij slechts tot en met 30 juni 2011 recht had op een nabestaandenuitkering en dat de over de maanden juli tot en met september 2011 betaalde uitkering ten bedrage van € 3.225,51 van hem wordt teruggevorderd. Namens appellant is tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Tijdens de bezwaarprocedure is de Svb gebleken dat appellant niet op 16 juni 2011, maar al op 5 oktober 2010 in het huwelijk is getreden. Nadat appellant in de gelegenheid was gesteld hierop te reageren, is bij beslissing op bezwaar van 5 april 2012 (bestreden besluit) vastgesteld dat de nabestaandenuitkering eindigt op 31 oktober 2010 en is de over de periode november 2010 tot en met september 2011 betaalde uitkering ten bedrage van € 12.591,79 van appellant teruggevorderd.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep is namens appellant naar voren gebracht dat appellant en zijn echtgenote tot 16 november 2011, toen zij naar Nederland kwam, duurzaam gescheiden leefden. Tot die datum woonde de echtgenote in Thailand. Er was slechts een beperkt contact door middel van chatten en appellant is één maal in Thailand op vakantie geweest, waarbij hij niet bij zijn echtgenote, maar bij vrienden verbleef. Er bestond aanvankelijk nog geen voornemen tot samenwonen. Vanaf 16 oktober 2011 was sprake van een zorgrelatie. Dat daarmee bij gehuwden, in tegenstelling tot bij ongehuwden, geen rekening kan worden gehouden, vormt een verboden discriminatie. De nabestaandenuitkering had derhalve niet beëindigd mogen worden, aldus de gemachtigde van appellant. Over de terugvordering is aangevoerd dat er een dringende reden was daarvan af te zien. Appellant is arbeidsongeschikt en is aangewezen op een uitkering. Hij kan niet met terugwerkende kracht bijstand aanvragen over de periode waarover hij door het besluit van de Svb geen nabestaandenuitkering ontvangt. Ter zitting heeft appellant hieraan toegevoegd dat zijn in Thailand gesloten huwelijk eerst vanaf 16 juni 2011 in Nederland is geregistreerd, zodat voordien niet van een in Nederland geldig huwelijk kan worden gesproken.
3.2.
De Svb heeft verwezen naar hetgeen in eerste aanleg - naar aanleiding van ongeveer dezelfde gronden - naar voren is gebracht.
4.1.
De Raad overweegt als volgt.
4.2.1.
In artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW is bepaald dat de nabestaandenuitkering eindigt indien de nabestaande in het huwelijk treedt dan wel een gezamenlijke huishouding gaat voeren anders dan ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende. In het tweede lid van artikel 16 van de ANW is neergelegd dat in het geval dat deze omstandigheden zich voordoen, de uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de volgende maand.
4.2.2.
Appellant is op 5 oktober 2010 in Thailand in het huwelijk getreden. Er is geen twijfel dat sprake is van een - ook naar Nederlands recht - rechtsgeldig huwelijk. Het huwelijk is op 16 juni 2011 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van de gemeente Heerlen. In tegenstelling tot wat appellant veronderstelt, heeft deze registratie geen betekenis voor de rechtsgeldigheid van het huwelijk in Nederland. Voor de toepassing van artikel 16 van de ANW moet dan ook worden uitgegaan van de dag waarop appellant in het huwelijk is getreden, te weten 5 oktober 2010.
4.2.3.
Naar aanleiding van de stelling van appellants gemachtigde dat appellant en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leefden, wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 20 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2175. Daarin is overwogen dat de ANW geen grondslag biedt voor het aanmerken als ongehuwde van een gehuwde die duurzaam gescheiden leeft van de huwelijkspartner.
4.2.4.
Het onder 4.2.2 en 4.2.3 overwogene leidt tot de conclusie dat appellants nabestaandenuitkering op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW in combinatie met het tweede lid van dat artikel eindigde met ingang van de eerste dag van de maand volgend op zijn huwelijk op 5 oktober 2010, te weten met ingang van
1 november 2010.
4.2.5.
De Raad komt dan niet toe aan de stelling van appellant dat vanaf 16 november 2011 sprake was van een zorgrelatie en dat in die situatie een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen gehuwden en ongehuwden. Ten overvloede wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 31 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1660, waarin onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 11 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7267, is overwogen dat voor zover al sprake is van gelijke gevallen, niet kan worden gezegd dat de wetgever de hem toekomende beoordelingsvrijheid heeft overschreden door dit onderscheid tussen gehuwden en ongehuwden te maken.
4.2.6.
Gezien de conclusie onder 4.2.4 was de Svb op grond van artikel 34 van de ANW gehouden de nabestaandenuitkering met ingang van 1 november 2010 in te trekken. Uitgangspunt van artikel 34 van de ANW is blijkens de wetsgeschiedenis dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld. De Svb heeft een beleid ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
4.2.7.
Met de rechtbank en de Svb moet worden geoordeeld dat appellant zijn mededelingsverplichting niet is nagekomen nu hij de Svb niet op de hoogte heeft gesteld van zijn huwelijk. Hieraan doet niet af dat appellant meende dat zijn huwelijk niet van invloed was op zijn uitkering, aanvankelijk omdat het huwelijk niet in Nederland was geregistreerd en nadien omdat hij niet met zijn echtgenote samenwoonde. Hij had zich tot de Svb kunnen wenden om hierover helderheid te krijgen. Van dringende redenen of, conform het beleid van de Svb, kennelijke onredelijkheid of beperkte verwijtbaarheid, welke ertoe zouden nopen om geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking met terugwerkende kracht af te zien is niet gebleken. Van verwijtbaarheid aan de kant van de Svb is in het geheel niet gebleken.
4.3.
Over de terugvordering is met recht geoordeeld dat geen sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dat appellant bijstand had kunnen aanvragen als hij er eerder van op de hoogte was geweest dat hij geen recht meer had op een nabestaandenuitkering, moet voor zijn rekening blijven. Er is geen grond voor het oordeel dat de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties voor appellant heeft. Met appellants financiële situatie wordt bij de invordering rekening gehouden.
4.4.
Het onder 4.1 tot en met 4.3 overwogene leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.R. van Ravenstein

QH