Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2014.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds juni 2005 een nabestaandenuitkering ontving op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW), had zijn huwelijk niet gemeld aan de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb ontdekte dat de appellant op 5 oktober 2010 was getrouwd, maar de appellant had dit pas in augustus 2011 gemeld. De Svb besloot daarop de uitkering met terugwerkende kracht in te trekken en een bedrag van € 12.591,79 terug te vorderen. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond.
In hoger beroep voerde de gemachtigde van de appellant aan dat er sprake was van een zorgrelatie en dat de appellant en zijn echtgenote tot november 2011 duurzaam gescheiden leefden. De Raad overwoog dat de appellant zijn mededelingsverplichting had geschonden door de Svb niet op de hoogte te stellen van zijn huwelijk. De Raad stelde vast dat het huwelijk rechtsgeldig was, ook al was het pas in juni 2011 in Nederland geregistreerd. De Raad oordeelde dat de nabestaandenuitkering eindigde op 1 november 2010, de eerste dag van de maand na het huwelijk.
De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De appellant had zijn verplichtingen niet nagekomen en er was geen sprake van onredelijkheid of verwijtbaarheid aan de kant van de Svb. De Raad concludeerde dat de terugvordering geen onaanvaardbare gevolgen voor de appellant had en dat de beslissing van de Svb om de uitkering in te trekken en terug te vorderen rechtmatig was.