ECLI:NL:CRVB:2014:2175

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
12-5580 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van weduwenpensioen en nabestaandenuitkering na niet-nakoming van mededelingsverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van een weduwenpensioen en nabestaandenuitkering. Appellante, die in België woont, had een weduwenpensioen ontvangen op basis van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) na het overlijden van haar echtgenoot in 1976. Dit pensioen werd later omgezet naar een uitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft echter besloten om de uitkering per 1 mei 1990 in te trekken, omdat appellante op 17 april 1990 was hertrouwd, zonder dit aan de Svb te melden. De Svb heeft ook een bedrag van € 154.918,62 aan ten onrechte betaalde uitkering teruggevorderd, wat betrekking heeft op de periode van juli 1996 tot juni 2009.

Appellante heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van haar mededelingsverplichting en dat haar omstandigheden, zoals analfabetisme en de zorg voor haar administratie door derden, niet in aanmerking zijn genomen. De rechtbank heeft het bezwaar ongegrond verklaard, en appellante heeft in hoger beroep haar gronden herhaald, met de toevoeging dat er na het huwelijk in 1990 geen gezamenlijke huishouding was en dat zij duurzaam gescheiden leefde.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellante haar mededelingsverplichting niet is nagekomen, en dat de Svb terecht de uitkering heeft ingetrokken. De Raad heeft vastgesteld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, en dat de omstandigheden van appellante niet leiden tot een vermindering van haar verwijtbaarheid. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5580 ANW
Datum uitspraak: 20 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 september 2012, 10/5545 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], België (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2014. Voor appellante is verschenen mr. Gürses, voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Aan appellante is, in verband met het overlijden van haar echtgenoot [naam echtgenoot], met ingang van 1 oktober 1976 op grond van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) een weduwenpensioen toegekend. Met ingang van 1 juli 1996 is deze uitkering van rechtswege omgezet in een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW).
1.2. Bij besluit van 16 april 2010 heeft de Svb met ingang van 1 mei 1990 het weduwenpensioen, per 1 juli 1996 de nabestaandenuitkering, ingetrokken. Aan dit besluit vooraf ging een rapport van een medewerker van de Nederlandse Ambassade te Ankara naar de rechtmatigheid van de aan appellante verstrekte uitkering. Aan het intrekkingsbesluit heeft de Svb ten gronde gelegd dat appellante op 17 april 1990 is hertrouwd.
1.3. Bij een tweede besluit van 16 april 2010 heeft de Svb van appellante een bedrag van
€ 154.918,62 aan ten onrechte betaalde uitkering teruggevorderd. Dit betreft de periode van juli 1996 tot en met juni 2009.
1.4. In bezwaar is namens appellante onder meer aangevoerd dat het intrekkingsbesluit onvoldoende rekening houdt met de bijzondere omstandigheden waarin zij verkeert. Volgens appellante is zij ervan uitgegaan dat zij de uitkering zou houden zolang zij in leven is. Appellante is analfabeet. Haar administratie werd verzorgd door haar schoonvader en, na diens overlijden, door het dorpshoofd. De formulieren van de Svb zijn steeds op dezelfde wijze ingevuld. De inhoud ervan is nooit met haar doorgenomen. Appellante heeft nooit geweten dat zij bepaalde wijzigingen moest doorgeven aan de Svb. Haar huwelijk met de broer van haar man in april 1990 was een door de familie gearrangeerd huwelijk. Het huwelijk is nooit geconsumeerd. Eerst het huwelijk in 2005 brengt mee dat appellante niet meer als weduwe kan worden beschouwd. In deze omstandigheden getuigt het onverkort vasthouden aan de beleidslijn van een kennelijke hardheid waardoor appellante onevenredig wordt benadeeld. Ten aanzien van de terugvordering is onder meer opgemerkt dat appellante in de schuldsanering zit.
1.5. Bij besluit van 19 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen de besluiten van 16 april 2010 ongegrond verklaard. Opgemerkt wordt dat appellante op
17 april 1990 is gehuwd met [naam echtgenoot]. Dat betekent dat het recht op weduwenpensioen is geëindigd op 30 april 1990 en dat het pensioen per 1 mei 1990 moet worden ingetrokken. Het feit dat dit huwelijk niet zou zijn geconsumeerd, is niet van belang voor het recht op de onderhavige uitkering. De Svb is in beginsel verplicht tot herziening of intrekking van het pensioen. Slechts indien sprake is van dringende redenen is de Svb bevoegd geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien. Hoe van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, is neergelegd in de beleidsregels van de Svb. Toetsend aan deze beleidsregels wordt geoordeeld dat de intrekking van de uitkering per 1 mei 1990 standhoudt. Met betrekking tot de terugvordering is onder meer overwogen dat het feit dat appellante in de schuldsanering zit niet kan leiden tot een beperking van het terug te vorderen bedrag. Ook voor het overige is van dringende redenen niet gebleken.
2.1. In beroep heeft appellante haar in bezwaar aangevoerde gronden in essentie herhaald.
2.2. De rechtbank heeft de in het bestreden besluit neergelegde motivering onderschreven en het beroep ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellante aan haar in bezwaar en beroep aangevoerde gronden toegevoegd dat er na het huwelijk in 1990 geen sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding. Er is sprake geweest van een duurzaam gescheiden leven. Ieder leefde zijn eigen leven als ware hij niet met de ander getrouwd en deze toestand werd door beiden als bestendig geaccepteerd. Ten onrechte heeft de rechtbank hieraan geen doorslaggevende betekenis toegekend. In verweer is door de Svb opgemerkt dat voor de toepassing van de ANW een gehuwde die duurzaam gescheiden leeft niet als ongehuwde wordt aangemerkt.
4.1.
Het gaat in het onderhavige geding om de beantwoording van de vraag of de rechtbank met recht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit, zowel wat betreft de herziening als wat betreft de terugvordering, in rechte kan standhouden.
4.2.
Op grond van artikel 26, eerste lid, van de AWW wordt het pensioen door de Svb ingetrokken, wanneer degene aan wie het is toegekend, daarvoor niet meer in aanmerking komt. Op grond van het derde lid van artikel 26 gaat de intrekking van het pensioen in op de eerste dag van de maand, volgende op de maand waarin de dag is gelegen met ingang waarvan geen recht meer bestaat op pensioen.
Op grond van artikel 49 van de AWW is de weduwe aan wie een weduwenpensioen is toegekend, verplicht om binnen veertien dagen schriftelijk mededeling te doen aan de Svb van elke verandering van feiten en omstandigheden, die tot intrekking van het pensioen aanleiding kan geven.
Op grond van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de ANW trekt de Svb een nabestaandenuitkering in indien het niet nakomen van een verplichting op grond van
artikel 35 heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van uitkering. Op grond van het tweede lid van artikel 34 kan de Svb, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Op grond van artikel 35 van de ANW zijn nabestaanden verplicht aan de Svb onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering.
4.3.
Met de rechtbank en de Svb moet worden geoordeeld dat appellante haar mededelingsverplichting niet is nagekomen nu zij de Svb niet op de hoogte heeft gesteld van haar huwelijk met [naam echtgenoot] in 1990. Dit wordt niet anders indien, zoals appellante stelt, er enkel formeel sprake zou zijn geweest van een huwelijk. Verder heeft de Svb met recht opgemerkt dat de ANW geen grondslag biedt voor het aanmerken als ongehuwde van een gehuwde, die duurzaam gescheiden leeft van haar huwelijkspartner. Nu appellante door haar huwelijk niet meer in aanmerking kwam voor een weduwenpensioen respectievelijk een nabestaandenuitkering, was de Svb verplicht om de uitkering in te trekken. Van dringende redenen of, conform het beleid van de Svb, kennelijke onredelijkheid of beperkte verwijtbaarheid, welke ertoe zouden nopen om geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking met terugwerkende kracht af te zien is niet gebleken. In dat verband kan nog worden opgemerkt dat het gegeven dat appellante analfabeet is, dat derden haar administratie verzorgden en dat door haar omgeving bij haar de indruk is gewekt dat zij de rest van haar leven recht had op een nabestaandenpensioen, omstandigheden zijn die liggen in haar eigen risicosfeer. Zij brengen niet mee dat het niet-nakomen van de mededelingsverplichting haar niet kan worden toegerekend dan wel dat het haar niet redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij ten onrechte uitkering ontving, dan wel dat anderszins aan haar kant sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Van verwijtbaarheid aan de kant van de Svb is in het geheel niet gebleken. Ten aanzien van de terugvordering is met recht geoordeeld dat geen sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) D.E.P.M. Bary

TM