ECLI:NL:CRVB:2014:316
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.P.J. Goorden
- J.S. van der Kolk
- R.P.T. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Terugvordering WAO-uitkering en bewijsvoering van inkomsten uit arbeid
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellant. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2004 had herzien en een bedrag van € 63.746,67 bruto terugvorderde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van 9 september 2010 ongegrond, omdat het Uwv de gebreken in de besluitvorming had hersteld.
De Raad stelt vast dat appellant sinds de uitval van zijn echtgenote in oktober 2004 werkzaamheden heeft verricht in de onderneming die op haar naam stond. Appellant heeft echter geen opgave gedaan van zijn werkzaamheden en de daaruit genoten inkomsten, wat in strijd is met artikel 80 van de WAO. De Raad oordeelt dat het Uwv de inkomsten op een redelijke wijze mag schatten, aangezien appellant de op basis van deze schatting vastgestelde bedragen niet heeft weerlegd met ondubbelzinnige, concrete en verifieerbare inkomensgegevens.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad benadrukt dat de bewijslast met betrekking tot de feitelijk genoten inkomsten bij appellant ligt, en dat het Uwv in dit geval terecht heeft afgeweken van de hoofdregel dat de fiscale keuze met betrekking tot de verdeling van de winst uit onderneming gevolgd moet worden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.