ECLI:NL:CRVB:2014:3112
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C. van Viegen
- P.W. van Straalen
- M.I. ’t Hooft
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van procesbelang in hoger beroep inzake bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten, een echtpaar met twee minderjarige kinderen, tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Appellanten hebben in januari 2012 een aanvraag ingediend voor (aanvullende) bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een gesprek op 13 februari 2012, waarin het college een zoektijd van vier weken voor appellante vaststelde, hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de gespreksbevestiging geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en appellanten geen procesbelang meer hadden, aangezien hen inmiddels bijstand was toegekend met terugwerkende kracht.
De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waarna appellanten in hoger beroep gingen. In hoger beroep stelden appellanten dat de brief van 13 februari 2012 ten onrechte niet als besluit was aangemerkt, omdat deze hen in hun bijstandsaanvraag zou hebben benadeeld door een wachttijd op te leggen. De Centrale Raad van Beroep moest beoordelen of appellanten voldoende procesbelang hadden bij hun hoger beroep.
De Raad concludeerde dat appellanten geen voldoende procesbelang hadden, omdat het onwaarschijnlijk was dat zij schade hadden geleden door de besluitvorming. De Raad wees op de eerdere communicatie van het college en de toekenning van een voorschot op de bijstand. Het hoger beroep werd derhalve niet-ontvankelijk verklaard, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.