ECLI:NL:CRVB:2014:3012

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
12-4884 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering toekenning WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de weigering van de WIA-uitkering aan betrokkene, die zich arbeidsongeschikt had gemeld vanwege schouder- en psychische klachten, onterecht was. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 september 2014 uitspraak gedaan. Betrokkene had als medewerkster in een restaurant gewerkt en was per 20 juli 2009 arbeidsongeschikt geraakt. Het Uitvoeringsinstituut had vastgesteld dat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt was en had haar WIA-uitkering geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de arbeidskundige grondslag van het besluit niet deugde, omdat de functies die aan de weigering ten grondslag lagen niet passend waren. In hoger beroep heeft het Uitvoeringsinstituut betoogd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de functies niet passend waren. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van het Uitvoeringsinstituut beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht de arbeidskundige grondslag had vernietigd, maar dat de functies uiteindelijk wel passend waren. De Raad heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, wat betekent dat betrokkene geen recht heeft op een WIA-uitkering. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de passendheid van functies in het kader van de WIA.

Uitspraak

12/4884 WIA
Datum uitspraak: 3 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
25 juli 2012, 12/87 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats](betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2014. Namens appellant is
drs. J.C. van Beek verschenen. Namens betrokkene is mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene heeft als medewerkster en gastvrouw gedurende 40 uur per week in een restaurant gewerkt. Met ingang van 20 juli 2009 heeft zij zich arbeidsongeschikt gemeld vanwege schouder- en psychische klachten.
1.2. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft appellant bij besluit van 28 juni 2011 vastgesteld dat betrokkene met ingang van 17 juli 2011 geen uitkering krijgt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het tegen dat besluit ingediende bezwaar is na beoordeling door een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige bij besluit van
7 december 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3. In beroep heeft appellant de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies, waarvoor betrokkene geschikt werd geacht, niet gehandhaafd, en als nadere basis voor de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid de functies productiemedewerker industrie (solderian technican) , SBC-code 111180, productiemedewerker industrie (assemblagemedewerker B), SBC-code 111180, medewerker kleding en textielreiniging (kledingperser), SBC-code 111161, medewerker kleding en textielreiniging (overhemdenperser), SBC-code 111161, snackbereider, SBC-code 111071 en textielproductenmaker, SBC-code 111160 geselecteerd. Op basis daarvan heeft appellant geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% blijft.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen. Uit de aangevallen uitspraak blijkt dat de rechtbank zich met de medische beoordeling van betrokkene door appellant heeft kunnen verenigen, maar dat de in beroep gewijzigde arbeidskundige grondslag in strijd wordt geacht met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten, omdat zij de door appellant gegeven motivering met betrekking tot de passendheid van de in beroep geduide functies niet afdoende acht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, met verwijzing naar een arbeidskundig rapport van
22 augustus 2012, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de in beroep geduide functies niet passend zijn en verzocht het inleidend beroep alsnog ongegrond te verklaren.
3.2.
In haar verweerschrift in hoger beroep heeft betrokkene zich achter het oordeel van de rechtbank geschaard en in reactie op het in hoger beroep door appellant
aangevoerde - samengevat - gesteld dat het vereiste opleidingsniveau voor de functie van productiemedewerker industrie te hoog is voor betrokkene, dat onvoldoende is gemotiveerd dat de functie assemblagemedewerker met betrekking tot het aspect tillen passend is, dat de voor betrokkene toegestane frequentie in het aspect reiken in de functies soldering technican en snackbereider wordt overschreden en dat de actualiseringsdatum van de functie medewerker kleding- en textielreiniging is gelegen na de datum in geding, hetgeen in strijd is met de rechtspraak van de Raad, zoals blijkt uit de uitspraak van 23 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9153.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vast staat dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit in beroep is gewijzigd, omdat (vrijwel) alle aan dat besluit ten grondslag gelegde functies niet zijn gehandhaafd. Geoordeeld moet worden dat de rechtbank daarin terecht aanleiding heeft gezien het bestreden besluit te vernietigen.
4.2.
De rechtbank heeft zich verenigd met de medische grondslag van het bestreden besluit. Daartegen is geen hoger beroep ingesteld zodat bij de beoordeling in hoger beroep de beperkingen van betrokkene, zoals verwoord in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 juni 2011, het uitgangspunt vormen.
4.3.
De rechtbank wordt niet gevolgd in haar conclusie dat de functie van soldering
technican het opleidingsniveau van betrokkene overstijgt. Weliswaar heeft appellant het opleidingsniveau van betrokkene op 1 gesteld en is bij de betreffende functie opleidingsniveau 2 vermeld, maar, zoals de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van
11 december 2012 terecht heeft gesteld, blijkt uit de arbeidsmogelijkhedenlijst dat, evenals in enkele andere geduide functies, als opleiding “BO voltooid” wordt vermeld. Niet in geschil is dat betrokkene, gelet op haar reeds lange woon- en arbeidsverleden in Nederland vanaf 1983 respectievelijk 1997, aan dat niveau voldoet. Dat in de functie interne opleidingen worden verlangd doet er niet aan af dat betrokkene met haar werkervaring, en gelet op het vereiste niveau van “BO voltooid”, aan het functieniveau voldoet.
4.4.
Naar aanleiding van het oordeel van de rechtbank dat in de functie assemblagemedewerker te veel moet worden getild heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 22 augustus 2012 erkend dat de functiebelasting op dit punt niet volledig overeen komt met de in de FML vastgelegde belastbaarheid omdat de frequentie van handelen lager en het te hanteren gewicht hoger ligt (toegestaan 300x per uur 1 kg; in de functie wordt 60x 5 kg getild). Ter zitting heeft appellant met juistheid verwezen naar de Gebruikershandleiding voor het CBBS-systeem, waarin is vermeld dat in de FML als “licht beperkt” wordt genoemd het gedurende elk uur van de dag 300 maal voorwerpen hanteren tussen 50 gram en 5 kg. Nu de
5
kg niet wordt overschreden in de functie, volstaat dat het aspect tillen in de functie assemblagemedewerker na bespreking van de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts voor betrokkene niet als te zwaar is aangemerkt.
4.5.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wordt de motivering met betrekking tot het aspect reiken in de functies soldering technican en snackbereider toereikend geacht. Volgens de FML is frequent reiken tijdens het werk licht beperkt; volgens de toelichting in de FML mag betrokkene tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 600 keer reiken. In de functie soldering technican gaat het om 60 maal 60 cm en 999 maal 50 cm. In de functie snackbereider gaat het om 1 keer per uur 60 cm reiken en tot 1000 keer 40 cm en
3600 keer tot 30 cm reiken. Met verwijzing naar zijn uitspraak van 5 augustus 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR4228), waarin is gerefereerd aan de gebruikershandleiding CBBS dat voor vrouwen sprake is van reiken bij een afstand van 60 cm, moet worden geoordeeld dat de overschrijding voor betrokkene zich uitsluitend voordoet met betrekking tot de frequentie. In de functie snackbereider gaat het om een geringe afstand van 30 tot 40 cm die niet als te belastend kan worden gezien in het licht van de lichte beperking op dit aspect. In de functie soldering technican is eveneens sprake van een hogere frequentie, maar blijft de afstand grotendeels beperkt tot 50 cm. Ook van dit aspect moet worden geoordeeld dat de functiespecifieke signalering, zoals verwoord in de bijlage bij het arbeidskundig rapport van 29 maart 2012 en waarbij is vermeld dat de functie akkoord is bevonden door de bezwaarverzekeringsarts, in dit geval toereikend is.
4.6.
Betrokkene heeft met juistheid verwezen naar de uitspraak van de Raad van
23 februari 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9153) waarin als vaste rechtspraak is weergegeven dat van bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling betrokken functie genoegzaam moet komen vast te staan dat deze ten tijde van belang feitelijk op de arbeidsmarkt voorkomt en dat als uitvloeisel daarvan volgens eveneens vaste rechtspraak niet aanvaardbaar wordt geacht dat bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling functies in aanmerking worden genomen waarvan de actualiseringsdatum is gelegen na de ter beoordeling voorliggende datum, aangezien anders niet vastgesteld kan worden of aan voren omschreven vereisten is voldaan. Met betrekking tot de functie medewerker kleding - en textielreiniging (kledingperser) is als datum heronderzoek vermeld 7 juli 2011, dus voor de datum in geding van 17 juli 2011, maar is als actualisatiedatum genoemd 7 november 2011. In zijn schrijven van 22 juli 2014 heeft appellant onder bijvoeging van de betreffende functies gemotiveerd dat de functies ook al voor de datum in geding in het CBBS waren opgenomen, zij het met een iets andere, maar niet voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling relevant afwijkende loonwaarde en dat de functies op 11 juli 2011 zijn geactualiseerd. Hiermee staat genoegzaam vast dat de functie textielreiniger voor betrokkene mocht worden geduid.
4.7.
Op grond van wat in 4.2 tot en met 4.6 is overwogen moet worden geoordeeld dat het hoger beroep slaagt voor zover dat opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat appellant een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, aangezien de arbeidskundige grondslag alsnog toereikend moet worden geoordeeld. Daarmee bestaat aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:72, derde lid van de Awb en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover appellant daarbij is opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 7 december 2011 geheel in stand blijven;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) V. van Rij
sg