ECLI:NL:CRVB:2014:3010

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
13-2421 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid na psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Nederland. De zaak betreft de beëindiging van de ZW-uitkering van de appellant, die zich beroept op psychische klachten. De Raad heeft eerder, op 18 december 2013, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het bestreden besluit onvoldoende medische onderbouwing had met betrekking tot de psychische klachten van de appellant. De bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter heeft aanvullende rapporten ingediend, waarin hij concludeert dat de psychische klachten van de appellant een reactief karakter hebben en dat er geen sprake is van een ernstige psychopathologie die de eerder vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zou ondermijnen.

De Raad heeft in zijn uitspraak de eerdere bevindingen bevestigd en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de appellant met ingang van 9 december 2011 geen recht meer heeft op ziekengeld. De Raad heeft de argumenten van de appellant, waaronder een reactie van psycholoog drs. L. Krol, gewogen, maar deze gaven geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, voor zover deze was aangevochten, en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 944,-.

Uitspraak

13/2421 ZW
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
28 maart 2013, 12/371 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 18 december 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2983) tussenuitspraak gedaan.
Het Uwv heeft een rapport van 6 januari 2014 van bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter ingezonden.
Namens appellant heeft mr. J.A.H. Theunissen haar zienswijze gegeven met daarbij tevens een reactie van psycholoog drs. L. Krol van 23 februari 2014.
Bezwaarverzekeringsarts De Kanter rapporteert vervolgens nog op 12 maart 2014, 28 maart 2014 en 16 april 2014. Appellant heeft hierop nog gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.Voor een uiteenzetting van de feiten wordt verwezen naar de hiervoor vermelde tussenuitspraak. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
1.2. In de tussenuitspraak heeft de Raad geoordeeld dat het bestreden besluit voor zover het de psychische klachten van appellant betreft een deugdelijke medische onderbouwing ontbeert. De Raad heeft daartoe in 4.5 het volgende overwogen.
“ Met betrekking tot de psychische klachten echter moet worden vastgesteld dat het bestreden besluit niet afdoende is gemotiveerd. In de per 26 oktober 2009 geldende FML zijn - ook naar het oordeel van de Raad in 12/2859 WAO terecht - geen beperkingen opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren wegens het op dat moment afwezig zijn van enige vorm van psychopathologie. Uit de informatie van de huisarts van 23 december 2011 en van de psycholoog van
24 december 2011, derhalve beide van zeer kort na de in geding zijnde datum van
9 december 2011, valt af te leiden dat er bij appellant - naast de ernstige lichamelijke beperkingen - sprake is van een ernstige depressie waarvoor appellant een antidepressivum voorgeschreven heeft gekregen en dat er regelmatig overleg plaatsvindt met de huisarts in verband met zorgen omtrent suïcidaliteit. Van afwezigheid van psychopathologie kan hiermee dus zeker niet meer gesproken worden. De bezwaarverzekeringsarts heeft in dit verband te kennen gegeven dat de psychische klachten van appellant een overwegend reactief karakter hebben en dat de rugklachten bepalend zijn voor de arbeidsongeschiktheid en de beperkingen van appellant. In dit verband wordt niet alleen getwijfeld aan het belang van de (door de bezwaarverzekeringsarts gestelde) oorzaak van de psychische klachten, maar ook wordt hiermee in het geheel niet medisch onderbouwd waarom appellant met de thans wel bestaande psychopathologie geschikt geacht moet worden voor zijn maatgevende arbeid zoals hiervoor vastgesteld in 6.2 en waarbij is uitgegaan van een afwezigheid van psychopathologie.”
De Raad heeft vervolgens geconcludeerd dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit terecht, zij het op andere gronden, gegrond heeft verklaard en het bestreden besluit heeft vernietigd. De Raad heeft het Uwv opdracht gegeven het gebrek te herstellen.
2.1.Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft De Kanter in zijn rapport van 6 januari 2014 en onder verwijzing naar zijn rapport van 2 februari 2012 nogmaals aangegeven dat de door behandelaars vastgestelde psychopathologie sterk genuanceerd moet worden en dat de door appellant gepresenteerde klachten een overwegend reactief karakter hebben. In het rapport van 12 maart 2014 heeft De Kanter er vervolgens op gewezen dat het een medische beoordeling betreft waarbij het primaat van de waardetoekenning bij de door de huisarts verstrekte gegevens ligt en dat daaruit niet blijkt dat er sprake is van een ernstig depressief beeld. Ook blijkt strikt genomen niet dat de huisarts van oordeel is dat appellant op datum in geding leed aan een depressief toestandsbeeld, de huisarts verwijst naar mededelingen van de behandelend psycholoog. De Kanter wijst er verder op dat bij eigen onderzoek ook niet is gebleken van een ernstig depressief beeld. Dat er sprake zou zijn geweest van een - door de psycholoog gesteld - suïcidaal beeld blijkt volgens De Kanter ook niet uit de informatie van de huisarts, die appellant op 30 augustus 2011 op eigen verzoek heeft doorverwezen naar de psycholoog. Volgens De Kanter is het dan ook niet aannemelijk dat appellant op datum in geding geconfronteerd wordt met aanmerkelijke beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren. De Kanter heeft er voorts op gewezen dat de behandeling met een antidepressivum is aangevangen op 12 december 2011 derhalve drie dagen na datum in geding. Het antidepressivum had op datum in geding dan ook geen negatieve invloed op het reactievermogen van appellant en op zijn rijgeschiktheid.
2.2. Gelet op de medische informatie in het dossier van met name de huisarts en de psycholoog heeft het Uwv met de aanvullende rapporten van De Kanter het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het bestreden besluit op afdoende wijze hersteld en thans afdoende gemotiveerd waarom er op datum in geding van 9 december 2011 geen sprake is van een zodanige psychopathologie die aanleiding zou moeten geven voor de conclusie dat de eerdere FML, geldende vanaf 25 oktober 2009 en de daarop gebaseerde functies niet langer geschikt zouden zijn om als “zijn arbeid” voor appellant te gelden voor het aannemen van beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De door appellant overgelegde reactie van psycholoog Krol van 23 februari 2014 geeft geen reden voor twijfel aan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts. De Kanter heeft blijkens zijn rapporten rekening gehouden met de door de psycholoog vermelde omstandigheden van appellant. Dat in de bevindingen van de huisarts en psycholoog krol indicaties zijn gelegen voor een mogelijke verslechtering van de psychische situatie van appellant na de datum in geding leidt niet tot het oordeel dat die situatie ook al op de datum in geding aan de orde was. Een duidelijk bevestiging van zodanige verslechtering valt overigens niet uit de overige gedingstukken af te leiden.
3.
Uit 2.1 en 2.2. volgt dat het Uwv appellant terecht geschikt geacht heeft voor zijn maatgevende functie zoals weergegeven in 4.2 van de tussenuitspraak en dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 9 december 2011 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
4.
Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. De kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 944,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 944,-.
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 118,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) R.L. Rijnen
IvR