ECLI:NL:CRVB:2014:2976
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA na ziekte door auto-ongeluk
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, waarin werd geoordeeld dat zij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante, die sinds 1 augustus 2008 als accountmanager/vertegenwoordiger werkte, meldde zich op 16 februari 2009 ziek na een auto-ongeluk. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellante per 14 februari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van haar uitkeringsaanvraag. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd gesteld dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om aan de vastgestelde beperkingen te twijfelen.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar cognitieve beperkingen onvoldoende waren erkend en dat het Uwv de inconsistenties in haar medische situatie niet had onderzocht. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Uwv op basis van de beschikbare medische informatie terecht had geconcludeerd dat appellante in staat was om de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad bevestigde dat de FML van 24 november 2011, waarin de beperkingen van appellante waren vastgelegd, juist was en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die een andere conclusie rechtvaardigden.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 september 2014.