ECLI:NL:CRVB:2014:2945

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
8 september 2014
Zaaknummer
12-5887 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering en intrekking ZW-uitkering

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering en de intrekking van een ZW-uitkering van appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 september 2014 uitspraak gedaan. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbanken Groningen en Noord-Nederland, waarin de rechtbanken de beroepen van appellant ongegrond hebben verklaard. De Raad oordeelt dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om de belastbaarheid van appellant op de relevante data, 15 november 2010 en 11 januari 2011, voor onjuist te houden. De Raad heeft de medische rapporten en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in overweging genomen en concludeert dat appellant in staat is de voor hem geselecteerde functies uit te oefenen, ondanks zijn medische beperkingen. De Raad wijst erop dat er geen nieuwe medische gegevens zijn die de eerdere beoordelingen van het Uwv ondermijnen. De Raad bevestigt dat de rechtbanken terecht hebben geoordeeld dat appellant op de data in geding zijn werk als magazijn, expeditie medewerker kon verrichten. De Raad concludeert dat de hoger beroepen van appellant niet slagen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5887 WIA, 12/5894 ZW, 13/5080 WIA
Datum uitspraak: 3 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Groningen van
6 september 2012, 11/458 (aangevallen uitspraak 1), en 11/973 (aangevallen uitspraak 2) en van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juli 2013, 13/407 (aangevallen uitspraak 3).
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T Dieters, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd, plaatsgevonden op 23 juli 2014. Appellant is vertegenwoordigd door mr. M. Arnold, kantoorgenoot van mr. Dieters. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.
OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de feiten wordt verwezen naar rubriek 3.1 van aangevallen uitspraak 2 en rubriek 3.1 van aangevallen uitspraak 3.

Ten aanzien van aangevallen uitspraak 1

1.1. Bij besluit van 26 april 2011 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv de weigering om appellant per 15 november 2010 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering gehandhaafd.
1.2. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant daartegen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellant niet juist zijn vastgesteld. Het rapport van medisch adviseur D.J. Schakel van 4 januari 2012 is onvoldoende om zwaardere beperkingen aan te nemen. Niet gebleken is dat het bestreden besluit niet gebaseerd kan worden op de aan appellant geduide functies.
1.3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de rechtbank het belang van het rapport van Schakel miskent.
1.4.1. Net als de rechtbank ziet de Raad onvoldoende aanknopingspunten om de belastbaarheid van appellant op 15 november 2010, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), voor onjuist te houden. Op de hoorzitting in bezwaar was de bezwaarverzekeringsarts aanwezig, en hij heeft appellant aansluitend onderzocht. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts bij zijn beoordeling rekening gehouden met de door hem ontvangen informatie van de huisarts en een aantal specialisten. Op grond daarvan heeft hij de FML aangepast. Appellant heeft niet met objectieve gegevens aannemelijk gemaakt dat zijn belastbaarheid op 15 november 2010 meer beperkt is. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen biedt het rapport van Schakel daarvoor onvoldoende aanknopingspunten.
1.4.2. Met de in de FML opgenomen beperkingen moet appellant in staat worden geacht de voor hem geselecteerde functies uit te oefenen.
1.4.3. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 slaagt niet.

Ten aanzien van aangevallen uitspraak 2

2.1. Bij besluit van 5 september 2011 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv de intrekking van de (per 11 januari 2011 toegekende) ZW-uitkering van appellant per 8 juli 2011 gehandhaafd.
2.2. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant daartegen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant, ondanks de bij hem aanwezige nekklachten, “zijn werk” kon verrichten op de datum in geding. De rechtbank heeft als “zijn werk” aangemerkt de arbeid die appellant in het kader van de WIA-beoordeling per 15 november 2010 is voorgehouden, met name de functie magazijn, expeditie medewerker.
2.3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de rechtbank het belang van het rapport van Schakel miskent. Het werk van magazijn, expeditie medewerker is, in het bijzonder op het aspect bovenhands werken te zwaar voor appellant. Appellant kan niet meer dan 5 kilogram tillen.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht als “zijn arbeid” aangemerkt de arbeid die appellant in het kader van de WIA-beoordeling per 15 november 2010 is voorgehouden. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 2 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:325.
2.4.2. Net als de rechtbank ziet de Raad onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant op 8 juli 2011 het werk van magazijn, expeditie medewerker niet kon verrichten. Er zijn geen duidelijke nieuwe medische gegevens. In deze functie is het tillen beperkt tot
5
kilogram. De Raad acht de ter zake door de arbeidsdeskundige in het rapport van
28 maart 2011 en door de bedrijfsarts in het rapport van 9 augustus 2011 gegeven toelichtingen overtuigend. In het rapport van Schakel vindt de Raad onvoldoende aanknopingspunten voor een andere conclusie.
2.4.3. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 slaagt dus ook niet.

Ten aanzien van aangevallen uitspraak 3

3.1. Bij besluit van 25 maart 2013 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv de weigering om appellant per 11 januari 2011 (alsnog) in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering gehandhaafd.
3.2. Bij aangevallen uitspraak 3 heeft de rechtbank het beroep van appellant daartegen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellant niet juist zijn vastgesteld. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd op grond waarvan getwijfeld zou kunnen worden aan de beoordeling door het Uwv van de medische aspecten, met name aspect 4.17 (hoofdbewegingen maken). De visie van appellant ten aanzien van dit aspect strookt niet met de visie van Schakel.
3.3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de rechtbank het belang van het rapport van Schakel miskent. Volgens appellant moet bij aspect 4.17 niet alleen een toelichting worden opgenomen, maar ook een beperking, net zoals bij aspect 4.23 is gedaan.
3.4.1. Net als de rechtbank ziet de Raad onvoldoende aanknopingspunten om de belastbaarheid van appellant op 11 januari 2011, zoals neergelegd in de FML van
30 november 2012, voor onjuist te houden. In het rapport van 29 november 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts overtuigend gemotiveerd dat in de FML voldoende rekening is gehouden met de nekklachten van appellant. Bij aspect 4.17 is aangegeven dat het hoofd niet bovennormaal bewogen kan worden en bij aspect 4.23 dat geen sprake mag zijn van extreme nekbelasting. Voorts is appellant beperkt geacht in tillen in die zin dat hij ongeveer 5 kilogram kan tillen. Deze hoofd- en tilbelastbaarheid komen overeen met hetgeen Schakel heeft gesteld.
3.4.2. Met de in de FML opgenomen beperkingen moet appellant in staat worden geacht de voor hem geselecteerde functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), wikkelaar (SBC-code 267050) en magazijn, expeditie medewerker (SBC-code 111220) uit te oefenen.
3.4.3. Voor zover in een functie sprake is van een bovennormale belasting op een aspect zal op het resultaat functiebeoordeling een signalering verschijnen. Deze signalering zal dan door de (bezwaar)arbeidsdeskundige dienen te worden toegelicht. In dit geval is die toelichting afdoende gegeven in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 24 januari 2013.
3.4.4. De stelling van appellant dat het toekennen van een ZW-uitkering per 11 januari 2011 er toe moet leiden dat hij per die datum ook voor een WIA-uitkering in aanmerking komt, slaagt niet. In de ZW-beoordeling is uitgegaan van de in de primaire fase van de WIA-beoordeling geduide functies, namelijk chauffeur bijzonder vervoer (SBC-code 282091), chauffeur vrachtwagen (SBC-code 282092) en magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220). Van die functies is met betrekking tot de ZW-beoordeling alleen de magazijn, expeditiemedewerker passend geacht (zie rechtsoverweging 2.2 en 2.4.2). In de bezwaarfase van de eerste WIA-beoordeling heeft de bezwaararbeidsdeskundige (zie het rapport van
21 april 2011) de chauffeursfuncties niet gehandhaafd en nadere functies geduid, waaronder als reservefunctie de magazijn, expeditiemedewerker. Nu deze nadere beoordeling heeft plaats gevonden na het toekennen van ziekengeld heeft deze daarop geen invloed kunnen hebben. De chauffeursfuncties zijn per 11 januari 2011 niet geduid. De Raad wijst er voorts op dat bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de WIA andere aspecten een rol spelen dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de ZW.
3.5. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 3 slaagt dus evenmin.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) V. van Rij
sg