ECLI:NL:CRVB:2014:325

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
13-701 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante, die eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontving, zich op 20 juli 2010 ziek gemeld vanwege schouder- en oorklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat appellante met ingang van 1 november 2010 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij niet meer ongeschikt werd geacht voor de maatgevende arbeid. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Middelburg heeft de uitspraak van het Uwv bevestigd, waartegen appellante in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante geschikt was voor de functies die in het kader van de Wet WIA waren geduid. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van appellante en dat de klachten van tinnitus geen belemmering vormden voor het vervullen van de functies van monteur/monteuse en productiemedewerker. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat appellante geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die haar standpunt onderbouwen.

De Raad heeft ook opgemerkt dat de rechtbank de woorden van de KNO-arts niet verkeerd heeft geïnterpreteerd en dat de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat tinnitus geen specifieke beperkingen in het functioneren met zich meebrengt, juist is. De Raad heeft de beslissing van de rechtbank om het beroep van appellante ongegrond te verklaren, bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/701 ZW
Datum uitspraak: 5 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van
20 december 2012, 11/5953 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J. Brosius, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een bezwaarverzekeringsarts overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2013. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Brosius. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft zich op 20 juli 2010, vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, toegenomen arbeidsongeschikt gemeld vanwege schouder -en oorklachten.
1.2. Na medisch- en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 25 oktober 2010 vastgesteld dat appellante met ingang van 1 november 2010 geen recht (meer) heeft op ziekengeld, omdat zij niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt is geacht voor de maatgevende arbeid. Het gaat daarbij om de in het kader van een beoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) voor haar geschikt geachte functies, waaronder de functie van monteur/monteuse (SBC-code 267050) en productiemedewerker (SBC-code 111180). Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
2.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 oktober 2010 heeft een bezwaarverzekeringsarts appellante onderzocht en de medische beoordeling bevestigd. Tevens heeft overleg plaatsgevonden met de bezwaararbeidsdeskundige. Bij besluit van
14 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 oktober 2010 ongegrond verklaard.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder verwijzing naar haar uitspraak 11/5952 van
20 december 2012 geoordeeld dat de eerder in het kader van de Wet WIA-beoordeling geduide functies magazijn/expeditiemedewerker, productiemedewerker industrie en wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur, aan die schatting ten grondslag mochten worden gelegd. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voorts vast komen te staan dat op 1 november 2010 die functies waren aan te merken als ‘zijn arbeid’ als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet (ZW). De bezwaarverzekeringsarts heeft naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd beschreven waarom de oorklachten geen belemmering vormen voor het vervullen van de eerder genoemde functies. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat appellantes opvatting dat zij in een prikkelarme omgeving dient te werken niet wordt ondersteund door haar behandelend KNO-arts C. Stolwijk. De rechtbank heeft daarnaast van belang geacht dat uit een rapport van de arbeidsdeskundige blijkt dat, rekening houdende met de beperkingen die voortkomen uit de tinnitus klachten, de functie van monteur/monteuse voor appellante geschikt te achten is. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante haar stelling, dat de ernst van de overige klachten door het Uwv onderschat is, niet met medische gegevens heeft onderbouwd. Appellante is daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht met ingang van 1 november 2010 geschikt geacht voor de maatgevende arbeid, zijnde ten minste één van de in het kader van de Wet WIA geduide functies.
4.1.
Appellante kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen. Zij is van mening dat de rechtbank de woorden van de KNO-arts verkeerd heeft geïnterpreteerd. De arts, die heeft gesteld dat er, behalve het trachten te maskeren van het geluid door omgevingsgeluiden, weinig therapeutische mogelijkheden zijn ten aanzien van de Tinnitus in het linker oor, heeft volgens appellante hooguit een laatste redmiddel genoemd, maar het resultaat hiervan is door het Uwv niet onderzocht. Voorts heeft appellante de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden gehandhaafd. Zij acht zich vanwege haar medische beperkingen niet in staat de haar in het kader van de Wet WIA voorgehouden functies te vervullen.
4.2.
In verweer heeft het Uwv, onder verwijzing naar de rapporten van bezwaarverzekeringsarts M.M. Wolff-van der Ven van 13 januari 2011 en 17 april 2013, gesteld dat in voldoende mate rekening is gehouden met de bevindingen van de behandelend KNO-arts.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt, wanneer de verzekerde, na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor het oude werk en niet in enig werk heeft hervat, onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW verstaan gangbare arbeid, zoals nader geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering ingevolge de Wet WIA in de vorm van een aantal geselecteerde functies. Daarbij is het voldoende indien de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van deze functies.
5.3.
Vooropgesteld wordt, dat bij uitspraak van heden, 13/703 WIA, de bij de Wet
WIA-beoordeling in 2009 geduide functies medisch en arbeidskundig als passend zijn aangemerkt. In deze ZW-beoordeling is alleen de medische geschiktheid op en na
1 november 2010 voor één van deze functies in geding.
5.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de woorden van KNO- arts Stolwijk, zoals beschreven in zijn brief van 30 december 2010, door de rechtbank verkeerd zijn geïnterpreteerd. De rechtbank heeft in haar uitspraak weliswaar de woorden van deze arts op een andere wijze weergegeven dan in diens brief vermeld, maar het oordeel van de rechtbank dat de omgevingsgeluiden, omdat zij het tinnitusgeluid maskeren, op zichzelf niet een probleem vormen maar dat alleen het verstaan van spraak in een lawaaiige omgeving problemen oplevert is overeenkomstig hetgeen de KNO-arts in zijn brief van 30 december 2010 heeft vermeld. De bezwaarverzekeringsarts heeft in aanvulling hierop in haar rapport van 17 april 2013 geconcludeerd dat tinnitus op zichzelf wel hinderlijk is maar verder geen specifieke beperkingen in het functioneren geeft, anders dan de reeds gestelde bijkomende beperkingen met betrekking tot het verstaan van spraak in een lawaaiige omgeving, hetgeen vooral samenhangt met appellantes lichte gehoorverlies van het linker oor. Nu namens appellante geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd waaruit blijkt dat haar beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid zijn onderschat, wordt geen aanleiding gezien dat standpunt van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden.
5.5.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de functie van monteur/monteuse per de datum hier in geding voor appellante geschikt te achten was nu de beperkingen voortkomend uit de tinnitusklachten geen beletsel vormden om deze functie te verrichten.
6.
Uit de overwegingen 5.2 tot en met 5.5 volgt dat de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 januari 2011 terecht ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en B.M. van Dun en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) Z. Karekezi

HD