ECLI:NL:CRVB:2014:2842
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.M. van Male
- G. van Zeben-de Vries
- D.S. de Vries
- Rechtspraak.nl
Buitenlandbijdrage en verdragsgerechtigdheid van AOW-pensioenontvanger in Frankrijk
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de buitenlandbijdrage van een appellant die in Frankrijk woont en een AOW-pensioen ontvangt. De appellant had zich ingeschreven bij de Franse zorginstelling Caisse Primaire d’Assurance Maladie (CPAM) en ontving een E 121-verklaring, die bevestigde dat hij recht had op zorg in Frankrijk ten laste van Nederland. Het Zorginstituut Nederland, als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen, had vastgesteld dat de appellant per 1 januari 2006 recht had op medische zorg ten laste van Nederland en dat hij vanaf 19 september 2011 een buitenlandbijdrage verschuldigd was. De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad overwoog dat de appellant geen wettelijk recht op zorgverstrekkingen in Frankrijk had op basis van zijn werkzaamheden daar, en dat hij als verdragsgerechtigde moest worden aangemerkt. De Raad bevestigde dat er geen sprake was van dubbele belastingheffing, aangezien de buitenlandbijdrage als een sociale bijdrage werd gekwalificeerd voor de financiering van het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel. De Raad ging verder in op de argumenten van de appellant over zijn belastingverplichtingen in Frankrijk en de vermeende dubbele heffing van sociale lasten, maar concludeerde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad benadrukte dat de E 121-verklaring van het CPAM geldig was en dat het Zorginstituut terecht had vastgesteld dat de appellant een buitenlandbijdrage verschuldigd was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.M. van Male als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en D.S. de Vries als leden, in aanwezigheid van griffier E. Heemsbergen.