ECLI:NL:CRVB:2014:2682

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
7 augustus 2014
Zaaknummer
12-4692 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van WIA-uitkering en de geschiktheid voor arbeid na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die sinds 22 september 2009 uitgevallen is met diverse klachten, waaronder knie-, long- en psychische klachten. Appellant heeft in hoger beroep de besluiten van het Uwv bestreden, waarin hem geen recht op een uitkering werd toegekend. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraken van de rechtbank bevestigd, waarbij de rechtbank oordeelde dat er sprake was van een zorgvuldig medisch onderzoek. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen appellant adequaat hebben beoordeeld en dat de door hen vastgestelde beperkingen juist zijn. Appellant had aangevoerd dat hij niet in staat was om de geduide functies te verrichten, maar de Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige de functies adequaat hadden beoordeeld en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordelingen zou ondermijnen. De Raad concludeert dat de medische situatie van appellant op de datum in geding niet wezenlijk anders was dan ten tijde van de WIA-beoordeling en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraken van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

12/4692 WIA, 13/4595 ZW
Datum uitspraak: 30 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van
11 juli 2012, 12/1357 (aangevallen uitspraak 1) en van de rechtbank Den Haag van
10 juli 2013, 13/618 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is in beide zaken hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken gevoegd plaatsgevonden op 18 juni 2014. Voor appellant is verschenen mr. J.M.M. Brouwer, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als lasser/sloper voor 40 uur per week. Op
22 september 2009 is appellant uitgevallen met knie-, long-, en spierklachten. Later zijn daar psychische klachten bijgekomen. In het kader van een einde wachttijd beoordeling is appellant op 30 augustus 2011 op het spreekuur van een verzekeringsarts geweest. Deze heeft appellant in verband met zijn longklachten beperkt geacht voor zware fysieke werkzaamheden en voorts enigszins beperkt geacht voor werken met scherpe gassen en dampen. Ten aanzien van de klachten van het bewegingsapparaat werden additionele beperkingen niet nodig geacht. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens na raadpleging van het
Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) een aantal functies geselecteerd op basis waarvan een verlies aan verdiencapaciteit resteert van 0%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv appellant bij besluit van 14 september 2011 meegedeeld dat per 20 september 2011 geen aanspraak bestaat op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. Tijdens de bezwaarprocedure heeft een bezwaarverzekeringsarts aanvullende beperkingen noodzakelijk geacht ten aanzien van sterke temperatuurwisselingen, voortdurende kou en natheid en voorts ten aanzien van het omgaan met conflicten en functioneren in intensieve samenwerkingsrelaties. De aldus vastgestelde beperkingen zijn uiteindelijk neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 januari 2012. Een bezwaararbeidsdeskundige heeft appellant op basis hiervan uiteindelijk geschikt geacht voor de functies van assemblage medewerker B (SBC-code 111180), handmatig uitvoerder afwerking (SBC-code 271093), wikkelaar trafo’s (SBC-code 111171) en inpakster koekjes (SBC-code 111190), waarmee een verlies aan verdiencapaciteit resteert van 5,44%.
1.3. Bij besluit van 13 januari 2012 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 14 september 2011 - onder verwijzing naar de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 30 december 2011 en van de bezwaararbeidsdeskundige van
9 januari 2012 - ongegrond verklaard.
1.4. Appellant heeft zich vervolgens op 3 september 2012 vanuit de situatie dat hij een werkloosheidsuitkering ontving ziek gemeld wegens voetklachten en toegenomen psychische klachten. Hij is in dit verband op 2 november 2012 op het spreekuur van een verzekeringsarts geweest. Deze heeft geen toename van de beperkingen kunnen vaststellen ten opzichte van de WIA-beoordeling en heeft appellant doorlopend geschikt geacht voor één van de geduide functies indien deze zittend uitgevoerd kunnen worden. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 2 november 2012 vastgesteld dat appellant per 3 september 2012 geen recht heeft op ziekengeld, omdat hij geschikt wordt geacht voor de eerder geduide functie van koekjesinpakker.
1.5. Het tegen het besluit van 2 november 2012 gemaakte bezwaar heeft het Uwv - in navolging van de bevindingen van een bezwaarverzekeringsarts, neergelegd in het rapport van 3 januari 2013 - bij besluit van 4 januari 2013 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
2.1. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek en waren er geen aanknopingspunten dat het medische oordeel van de verzekeringsartsen onjuist is. Met betrekking tot de door appellant in beroep overgelegde informatie van PsyQ van 23 april 2012 en een briefje van de longarts van 4 april 2012 heeft de rechtbank verwezen naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 7 juni 2012 waarin te kennen is gegeven dat deze informatie geen nieuwe gezichtspunten laat zien. De rechtbank heeft voorts aanleiding gezien de door de bezwaararbeidsdeskundige gegeven motivering wat betreft de functie assemblage medewerker B en de functie inpakker koekjes te volgen. Volgens de rechtbank was de motivering met betrekking tot de passendheid van de functie van handmatig uitvoerder afwerking echter niet afdoende, omdat appellant in deze functie 25% van de werktijd boeken met lijm in banden moet plakken en niet valt uit te sluiten dat deze lijm een prikkelende werking op de luchtwegen heeft. De rechtbank heeft daarom het arbeidskundig onderzoek van het Uwv onzorgvuldig geacht en het bestreden besluit 1 vernietigd. Omdat door het vervallen van de functie van handmatig uitvoerder afwerking weliswaar het verlies aan verdiencapaciteit wijzigt, maar niet zodanig dat appellant in een andere klasse dan minder dan 35% valt, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
2.2. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of de uitslag daarvan voor onjuist te houden. Een medische onderbouwing voor de beroepsgrond van appellant dat hij toegenomen arbeidsongeschikt is ontbreekt. Met betrekking tot de overgelegde informatie van de neuroloog van
10 juni 2013 - waarin melding wordt gemaakt van een HNP op niveau C6-C7 - heeft de rechtbank overwogen dat deze het onderzoek door de verzekeringsartsen niet onzorgvuldig of de uitslag daarvan onjuist maakt nu uit het dossier niet blijkt dat appellant ooit eerder bij de verzekeringsartsen nekklachten heeft geclaimd, zodat deze klachten buiten beschouwing dienen te blijven.
3.1. In hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 heeft appellant aangevoerd het met name niet eens te zijn met de vastgestelde beperkingen verband houdende met zijn longklachten. Hij acht zich daarom niet in staat de geduide functies te verrichten. Appellant wijst erop dat de longarts heeft vermeld dat hij beslist niet mag werken met stoffen en dat hij met zijn lage FEV1 ook niet heel veel kan doen. De longarts stelt daarbij een verslechtering van de longfunctie vast. Volgens appellant is de FML hiermee niet in overeenstemming nu onder item 3.6 stof, rook, gassen en dampen staat dat incidentele blootstelling toegestaan is. Verder is de arbeidsdeskundige onderbouwing ook niet in overeenstemming met de visie van de longarts daar waar de arbeidskundige aangeeft dat in geen van de functies sprake is van een in aanraking komen met voor appellant te zeer irriterende stoffen. In de functie van assemblagemedewerker B is het niet uitgesloten dat daar soldeerdampen vrijkomen, omdat er gewerkt moet worden met soldeerchemicaliën. In de functie van inpakster koekjes zal hij voortdurend in aanraking komen met gebakken product, item 3.4. Er resteren volgens appellant onvoldoende functies waarop de schatting gebaseerd kan worden.
3.2. In hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 stelt appellant - mede onder verwijzing naar het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 - dat hij medisch niet in staat is de bij de WIA-beoordeling geduide functies te verrichten. Zijn psychische klachten zijn toegenomen en hij kan nauwelijks nog lopen en heeft last van dikke, rode voeten. Verder is appellant van mening dat de rechtbank ten onrechte de nekklachten buiten beschouwing heeft gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Met betrekking tot bestreden besluit 1

4.1. Er bestaat ten aanzien van de medische onderbouwing van bestreden besluit 1 geen reden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is sprake geweest van een zorgvuldig verricht medisch onderzoek waarover op inzichtelijke wijze is gerapporteerd. Beide verzekeringsartsen hebben appellant lichamelijk onderzocht en hebben een oriënterend onderzoek van de psyche verricht. Tevens is informatie van de behandelende sector meegewogen. Er bestaat geen aanleiding voor twijfel aan de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. Met betrekking tot de knieklachten heeft de bezwaarverzekeringsarts vermeld dat deze eigenlijk nauwelijks te objectiveren zijn. Beeldvormend onderzoek liet eerder maar minimale degeneratieve veranderingen zien en ook het lichamelijk onderzoek wijst niet in de richting van ernstige pathologie. Ten aanzien van de psychische klachten heeft de bezwaarverzekeringsarts gesteld dat op basis van eigen onderzoek en informatie van PsyQ niet gesteld kan worden dat sprake is van een onbeperkte psychische belastbaarheid en heeft appellant aangewezen geacht op niet al te stresserende arbeid. Met betrekking tot de bij appellant vastgestelde longklachten - COPD Gold I-II en hyperreactiviteit - heeft de bezwaarverzekeringsarts te kennen gegeven dat daarmee in algemene zin mogelijkheden zijn voor voltijds fysiek niet te zware arbeid en dat de door de longarts vermelde parameters dit in het geval van appellant bevestigen. De bezwaarverzekeringsarts heeft desgevraagd in het rapport van 27 februari 2014 nog vermeld waarom in het licht van de informatie van de longarts van 22 maart 2011 en van 4 april 2012 een incidentele blootstelling aan stof, rook, gassen en dampen zoals genoemd onder het item 3.6 in de FML is toegestaan. Volgens de bezwaarverzekeringsarts gaat het bij de toelichting op aspect 3.6 om kortdurende blootstellingen op specifieke en aspecifieke prikkels in het leven van alledag die op de COPD zeker geen invloed hebben en op de hyperreactiviteit een verwaarloosbare, kleine invloed. Hij kan zich vinden in de zienswijze van de longarts, en leest de informatie van de longarts zo dat appellant niet mag werken in beroepen die gekend zijn vanwege hun relatie met COPD en dat blootstelling aan specifieke en aspecifieke prikkels in de functies geminimaliseerd wordt. Er bestaat, gelet op de medische informatie van de longarts, geen aanleiding de visie van de bezwaarverzekeringsarts niet te aanvaarden.
4.2. Gegeven de voor appellant vastgestelde belastbaarheid bestaat geen aanleiding voor twijfel aan de geschiktheid van de door de bezwaararbeidsdeskundige voor appellant geduide functies. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in het rapport van 9 januari 2012 inzichtelijk en overtuigend toegelicht waarom de geduide functies geschikt te achten zijn voor appellant. Het Uwv heeft er in dit verband voorts op gewezen dat het CBBS bij het selecteren van de functies bij het item 3.6 alleen de 1 of de 0 ziet. Als er een 1 staat (dus: beperkt) zal het CBBS een signaal afgeven zodra er in de functie op dit punt een belastende factor voorkomt. Vastgesteld moet worden dat bij geen enkele functie een signalering op punt 3.6 voorkomt hetgeen betekent dat in de betreffende functies stof, rook, gassen en dampen niet voorkomen. Er kan dan ook niet gezegd worden dat de functies op dit punt ongeschikt zijn. Met betrekking tot de stelling van appellant dat niet uitgesloten kan worden dat er in de functie van assemblagemedewerker B - ondanks de afwezigheid van een signalering bij het item
3.6 - toch nog soldeerdampen vrijkomen, wordt in dit verband verwezen naar de vaste rechtspraak van de Raad (vgl. de uitspraak van 8 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY6390), waarin is geoordeeld dat van de juistheid van de
CBBS-gegevens mag worden uitgegaan, tenzij die voldoende gemotiveerd worden bestreden of indien de rechter zelf aan de juistheid ervan twijfelt. In het onderhavige geval bestaat geen aanleiding voor twijfel. Daarbij wordt van belang geacht dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 27 februari 2014 nog te kennen heeft gegeven dat hij de geduide functies op dit punt nogmaals heeft doorgenomen en dat hij daarin niets heeft gelezen wat de mogelijkheden tot blootstelling overschrijdt. Het Uwv heeft er, tot slot, terecht op gewezen dat het voorkomen van huidcontact, item 3.4, in de functie van inpakster koekjes niet relevant is nu appellant op dit punt niet beperkt is geacht.
5.
Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet slaagt en dat deze uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.

Met betrekking tot bestreden besluit 2

6.1. Ingevolge artikel 19, eerste, en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Zoals de Raad reeds vaker heeft beslist gaat het daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteld verklaring wordt gedragen door ten minste één van de hierboven genoemde geselecteerde functies.
6.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd en wordt niet met nadere medische informatie onderbouwd. Er bestaat hieromtrent geen reden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is sprake geweest van een zorgvuldig verricht medisch onderzoek, waarover op inzichtelijke wijze is gerapporteerd. Volgens de bezwaarverzekeringsarts was er op datum in geding geen wezenlijk andere medische situatie aan de orde dan ten tijde van de WIA-beoordeling. Er zijn geen nieuwe diagnoses bijgekomen en de bestaande ziektebeelden zijn niet in ernst toegenomen. Appellant heeft de bezwaarverzekeringsarts daarbij niet kunnen overtuigen van toegenomen beperkingen. De nekklachten worden pas gemeld in 2013 en spelen op de datum hier in geding, 3 september 2012, geen rol. Appellant heeft - ook in hoger beroep - geen medische informatie overgelegd die aanleiding kan vormen voor twijfel aan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts.
7.
Uit hetgeen hiervoor onder 6.1 en 6.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet slaagt en dat deze aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.
Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
BESLISSSING
De Centrale Raad van beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak 1 voor zover aangevochten;
- bevestigt de aangevallen uitspraak 2.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) J.C. Hoogendoorn
IvZ