In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2014, met zaaknummer 12-5511 WWB-T, wordt de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van voedingssupplementen door het college van burgemeester en wethouders van Epe behandeld. Appellante, die sinds 1990 bijstand ontvangt, had in 2011 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor voedingssupplementen, welke aanvraag door het college was afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Raad oordeelt dat er onvoldoende grondslag is voor de handhaving van de afwijzing van de aanvraag. Het college had de aanvraag afgewezen op basis van de stelling dat er geen medische noodzaak was voor de gevraagde bijstand, maar de Raad stelt vast dat er nog geen medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De Raad wijst erop dat de brief van de internist niet voldoende is om te concluderen dat het gebruik van de voedingssupplementen niet medisch noodzakelijk is. De Raad concludeert dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust en dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven.
De Raad draagt het college op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het besluit van 19 april 2012 te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Dit houdt in dat het college nader medisch onderzoek moet verrichten naar de aanwezigheid van een medische noodzaak voor de gevraagde bijzondere bijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.